‘Nee, neef en nicht!’ herstelt Claudia's vader.
‘Dit is Claudia, mijn dochter. En dat is Andries, mijn neef!’
‘Uit Wassenaar!’ verduidelijkt Andries.
De vrouw haalt de armen van elkaar, steekt een lange rechterarm uit, plotseling als de tong van een kikker die naar voren klapt als hij een mugje ontwaart, en trekt Andries tegen zich aan. Andries wordt tegen een stijf schort aangedrukt.
‘O, dit is een lieve jongen!’ roept de vrouw uit.
‘Ja, ja,’ lacht vader, alsof hij kiespijn heeft, ‘hij is heel lief en Claudia is ook lief.’
‘Natuurlijk is Claudia ook lief,’ roept de boerin hard uit, ‘maar ik houd meer van jongens die zijn veel liever, meisjes zijn zo kattig!’
Claudia steekt haar tong naar Andries uit die een gezicht zet alsof hij een klontje suiker in zijn mond heeft.
‘Straks zal ik de kamertjes wijzen,’ zegt de boerin. ‘Het gaat nu nog niet. Er moeten er nog afreizen, begrijpt u. Dat gebeurt na het eten. Wilt u soms meeëten?’
‘Nee, nee,’ haast vader zich te zeggen, ‘ik heb toch al veel vertraging. Ik moet werkelijk weer op huis aan! Ik kom de kinderen over een week weer halen en dan reken ik af.’
‘Prachtig, prachtig,’ roept de boerin uit, ‘maar de kinderen eten zeker wel een bordje pap mee?’
‘Lust jij pap?’ bromt Andries tegen Claudia.
‘Ik haal de bagage even,’ zegt vader.
Hij snelt weg naar de auto om de twee koffers te halen, terwijl de boerin Claudia en Andries stevig in hun nek grijpt en naar de tafel leidt.
Andries' hoofd zit in haar hand als in een stevige bankschroef. Hij kan niet links kijken en niet rechts. Hij ziet