varken en dat heeft de schoenen van een padvinder opgegeten.’
‘Mij niet gezien!’ roept Andries uit. ‘Mijn schoenen worden niet naar de varkens gebracht. Heeft u niets anders, vader?’
‘Jongen, de kinderen van Bram zijn er vaak geweest. Het zal best aardig zijn. En gezond! Altijd gezond boerenbrood, verse melk, verse eieren...’
‘Boerenbrood, wat is dat nu weer,’ roept Andries uit.
‘Zijn dat van die ronde broden?’ informeert Claudia's moeder.
‘Ik bedoel,’ zegt oom Leen,’ ‘dat ze er zelf brood bakken. Dat is toch veel lekkerder dan dat fabrieksbrood?’
‘Ja, dat zal wel,’ zegt Claudia's moeder.
‘En wat doen de kinderen daar de hele dag?’ vraagt Claudia's vader.
‘Ravotten in de heerlijke vrije natuur. Terschuur ligt in een bosrijke streek op de Veluwe.’
‘O, de Veluwe!’ zegt tante Hennie met een verzaligd gezicht. ‘Weet je nog Henk dat we er vroeger eens geweest zijn? Met de bus van Malade. Wat een tijd was dat! De echoput, het pannekoekenhuis, het Uddelermeer!’
‘En Terschuur ligt vlak bij Barneveld,’ vervolgt oom Leen. ‘Daar zijn de eiermarkten.’
‘Kukeleku!’ roept Andries.
‘Wilt u, liefke?’ vraagt tante Hennie.
‘Als zij meegaat!’ zegt Andries, en hij wijst op Claudia.
‘Je wilt toch wel, hè?’ vraagt tante Hennie aan Claudia.
‘O ja, ik wil graag!’ antwoordt Claudia. ‘Als het van vader en moeder mag!’
‘Van ons mag het,’ zegt Claudia's vader.
‘Dan ga ik gauw even bellen!’ roept oom Leen.