achterin bij de heining blijft ze staan.
‘Andries, kom eens!’ roept ze.
‘Even de schildpad een pootje geven, oom,’ zegt Andries. ‘Ik ben zo terug. Dan kunt u weer van mijn diensten gebruik maken.’
‘Het is geen kwade jongen,’ zegt Claudia's vader, als Andries weg is.
‘Helemaal niet,’ antwoord zijn vrouw. ‘Dat weten we wel, maar hij moet goed onder de duim gehouden worden!’
Als Andries bij Claudia gekomen is, wijst die hem op een deur in de heining. Uit de verte was die niet te zien.
‘Dit is een deur, Andries,’ zegt Claudia veelbetekenend.
‘Ja, dat is een deur,’ bevestigt Andries.
Dan kijkt hij haar vragend aan.
‘Nou, is dat niet geweldig?’
‘Geweldig?’ roept Andries uit. ‘Wat is er nou voor geweldigs aan een deur. In Wassenaar hebben we zoveel deuren. Mijn vader vindt ze helemaal niet geweldig, want hij is er vaak tegenop gelopen. Een keer had hij een duif als een eierhoofd, ik bedoel een bult als een duivenei.’
‘Wees nou eens even ernstig!’ vermaant Claudia, zonder dat zij om haar neefje lacht. ‘Wat betekent het, dat hier een deur is?’
‘Niets, gewoon een deur!’
‘Dat er iets achter zit.’
‘Hè, hè, er zit iets achter. Enorm, enorm,’ roept Andries, terwijl hij met grote stappen voor de deur heen en weer gaat lopen. ‘Hans en Grietje zitten erachter. En die moeten wij bevrijden. Nou tevreden? Ga je mee terug?’
‘Ik wil weten wat er achter die deur zit,’ zegt Claudia.
‘Nou, dan moet je hem opendoen,’ raadt Andries aan.
‘Ik durf niet!’