Middelnederlandsche historieliederen
(1904)–C.C. van de Graft– Auteursrecht onbekend1543.
| |
[pagina 232]
| |
Frans I vergeefs naar nieuwe bondgenooten uitzag en op zelfverdediging bedacht moest zijn. Kort na de onderwerping van Gelderland had de Keizer zijn leger naar Henegouwen gezonden. Terwijl een aanval van jicht hem zelf te Diest terughield, zond hij de Roeulx en Aerschot heen om Landrecy te gaan belegeren. Den 28sten October hoorde men, dat Frans I tot het ontzet dier plaats aanrukte, en terstond plaatste Karel V zich aan het hoofd van zijn leger en rukte tegen hem op. Kort hierop moet dit liedje gedicht zijn, dat besluit met de vermelding van 's Keizers optrekken naar Henegouwen. Eerst wordt vermeld, hoe de Keizer, door zijn vijanden reeds dood verklaard, teruggekeerd is om hen alom te verslaan. Gelderland heeft hij onderworpen en gesteld onder den Prins van Oranje; evenals de andere gewesten steunt het nu den Keizer tegen de Franschen en Turken. Want de dichter is zoo van afschuw vervuld over het verbond van deze beide volken, dat hij ze steeds in één adem noemt, ofschoon in dezen tijd de Turken reeds lang en breed weer waren weggetrokken. De dichter spreekt den Franschen koning aan om hem zijn schandelijk gedrag te verwijten en zijn onvermijdelijken val voor oogen te houden. Wèl hebben de Franschen in Henegouwen ‘menich schoon dorp’ verbrand, maar voor Binches heeft de Dauphin het hoofd gestooten en zijn oppersten kapitein verloren. Wie dit was, heb ik niet kunnen nasporen.Ga naar voetnoot1 De dichter, een landsknecht, die blijkbaar als ooggetuige de Geldersche troepen door Lier heeft zien trekken (hij geeft nauwkeurig hun aantal en dat hunner paarden op), uit in de slotstrofe den wensch dat het met allen, die den Keizer het hoofd bieden, zoo moge afloopen en spreekt de bede uit, dat de Keizer en zijn leger mogen zegepralen. Het lied komt voor in het Antwerpsche Liederboek van 1544 (Hor. Belg. XI, blz. 341, no. CCXX).
Bron: Henne VIII, blz. 106 vlgg. | |
[pagina 233]
| |
Een nyeu Liedeken.
1[regelnummer]
Wonder sietmen nu ghebueren
Van onsen Keyser playsant:Ga naar voetnoot2
Men siet hem al omme verschueren
Sijn vyanden in zijn lant!
Hi is comen, verstaet wel dat;
Sijn vyanden, die en wisten niet bat,Ga naar voetnoot6 en 7
Den cabbeliau had hem verbeten,
Maer hi en heeft ons niet vergeten.
2[regelnummer]
Binnen Diest heeft hi gheleghen
Met so menighen vromen man,Ga naar voetnoot2
Na dat hi Gelderlant in heeft gecreghen,Ga naar voetnoot3
Dat lant van Gulic ende Cleve als dan,
Die hem nu al onderdanich zijn,
En niet meer en willen wederspanich zijn,Ga naar voetnoot2-6
Mer helpen hem straven, als donbekende,Ga naar voetnoot7
De Torc Fransoysen met haerder benden.
3[regelnummer]
Den Prince van Araengien, als opperveltheereGa naar voetnoot1
Der Keyserliker majesteyt,
Verwaert Gelderlant met prijs ende eereGa naar voetnoot3
Al om zijn vromicheyt;
Is een beschermer van dat Geldersce lant.
Onder die Bourgoensce is hi seer wel bekant,
Dat weten al zijn vyanden,
Want si zijn nu onder des Keysers handen.Ga naar voetnoot8
4[regelnummer]
Vier en twintich venlijn Gheldersce knechten
Sijn corts door Liere gepasseertGa naar voetnoot2
| |
[pagina 234]
| |
En willen den Keyser gaen helpen vechten;
Xij. hondert peerden onghecesseert,Ga naar voetnoot4
Die gaen nu onsen Keyser bijstaen,
Om den Franchoys doen ruymen die baenGa naar voetnoot6
Met al zijn medeplegers
En verstoren die Franche en Torcxe legers.Ga naar voetnoot8
5[regelnummer]
O Coninck, u mach wel gr[o]uwen
Vander grooter overdaet:Ga naar voetnoot2
Dat ghi met den Torck hebt gebrouwen,Ga naar voetnoot3 en 4
Het sal u noch worden quaet!
Want u gantsce gheheele macht
Sal ten eynde wesen heel tonderbracht,Ga naar voetnoot6
Want den Enghelsman, cloeck van leden,Ga naar voetnoot7 en 8
En sal u ooc niet laten met vreden.
6[regelnummer]
Al hebdy den Torck te baten,Ga naar voetnoot1
God heeft boven al die macht!
Ghi sult hem noch moeten verlaten
En ontsien des Keysers cracht,Ga naar voetnoot4
Want hi comt met groten ghewelt;Ga naar voetnoot5
Den hertooch van Cleve heeft hem biden keysere gestelt.
Met al zijn ondersaten
Comt hi den Keyser oock te baten.
7[regelnummer]
Van Diest is ons Keyser ghetoghen
In dat Henegoussche lant,
Daer die Fransoysen ongheloghen
Menich schoon dorp hebben verbrant.
Maer die van Bins hebben den Fransman weerstaen;Ga naar voetnoot5
Si hebben den dolfijn doen rumen de baen
| |
[pagina 235]
| |
Met alle zijn ondersaten,
Sijn opperste capiteyn moest hi daer laten.
8[regelnummer]
Dus moeten si allen varen,Ga naar voetnoot1
Die teghen den Keyser opstaen,
En die hen selven parenGa naar voetnoot3
Om ons te doen ruymen die baen!
Laet ons nu God bidden, groot ende cleyn,
Voor al de Bourgoensce kinderen reyn,Ga naar voetnoot6
Voor onsen Keyser ghepresen,
Dat hi victorieux mach wesen!
|
|