Middelnederlandsche historieliederen
(1904)–C.C. van de Graft– Auteursrecht onbekend1543.
| |
[pagina 228]
| |
genade in voor Willem, die hierop zelf zijn schuldbekentenis uitsprak. Nog dienzelfden dag kwam het verdrag van Venlo tot stand. Hierbij moest de overwonnen Hertog beloven in zijn staten den Katholieken godsdienst te handhaven en de ketterij uit te roeien; den Keizer te gehoorzamen en alle verdragen met diens vijanden te verbreken; en het hertogdom Gelderland en het graafschap Zutfen af te staan. Gulik en Kleef mocht hij behouden, maar Heinsberg en Sittard zouden aan den Keizer in pand komen, tot de bepalingen van het verdrag waren nagekomen. Het liedje op dit feit is blijkens de eerste strofe gedicht, om op een feestmaal ter eere van 's Keizers overwinning, gezongen te worden. Het herinnert aan den bangen tijd, toen Karels vijanden van zijn afwezigheid gebruik maakten om zijn landen te verwoesten en tevens het gerucht uitstrooiden, dat de Keizer was omgekomen. Maar wie zich vernedert, zal verhoogd worden, en wie zich verhoogt, vernederd, dit laatste is gebleken aan Willem van Gulik, die nu een gevangene is. (Doch van eene gevangenschap is feitelijk geen sprake geweest.) Op raad van de keurvorsten, wier voorspraak de Keizer eerst van de hand wees, heeft hij zich moeten overgeven. Maar de bedriegerijen van zijn bondgenoot, den hoofdschuldige, zijn nu ook gebleken en de Fransche Koning zal evenmin zijn straf ontkomen. Gelder, Kleef en Gulik verzoeken nu zelf door den Keizer met Brabant en Holland te worden vereenigd. Deze mededeeling is in strijd met de geschiedenis, want de Hertog had alleen Gelder behoeven af te staan, en dit was met Holland, Zeeland en Utrecht vereenigd onder het stadhouderschap van Réné van Châlons, Prins van Oranje. Op welke profetie in str. 6, vs. 1 gedoeld wordt, heb ik niet kunnen nagaan; een dergelijke vermelding vinden wij ook in de slotstrofe van no. XLIX. In de slotstrofe wordt de Prince toegepast op Karel, voor wiens krachtige hand alles buigen moet, en die, zoo God wil, zelfs het gebied der Turken zal onderwerpen. Het lied komt voor in het Antwerpsche Liederboek van 1544 (Hor. Belg. XI, blz. 292, no. CXC).
Bronnen: Henne VIII, blz. 120-130; Slichtenhorst. | |
[pagina 229]
| |
Een nyeu Liedeken.
1[regelnummer]
Hoort menschen, hier gheseten
Int Borgoensche crijt,Ga naar voetnoot2
Die vromelijc drincken en eetenGa naar voetnoot3
En bedrijven jolijt,Ga naar voetnoot4
Om dat ons Keyser nu wordt benijt,Ga naar voetnoot5
Ende so vromelic strijt,
Dies zijn wy verblijt;
Wi dancken al tsamen God ghebenedijt.
2[regelnummer]
Menich herteken was int benauwenGa naar voetnoot1
Int Bourgoensche pleyn,Ga naar voetnoot2
Om dat Gelder en Cleefsche landouwen
En die Gulkenaers cleynGa naar voetnoot4
Spraken van onsen Keyser vileynGa naar voetnoot5
Ende seyden certeyn,
Al tsamen ghemeyn,Ga naar voetnoot7
Dat hem die cabbeliauwen hadden eyn.Ga naar voetnoot8
3[regelnummer]
Een herte vernedert van gheeste,
In Gods toeverlaet,Ga naar voetnoot2
Niewers hem en maect de meesteGa naar voetnoot1,Ga naar voetnoot3
Wert verheven jaet;Ga naar voetnoot4
Maer, die hem verheft, hoort menschelijc saet,
Wert vernedert quaet;Ga naar voetnoot6
Het blijct aent misdaet:
Vraget Willem van Guilic, die gevangen gaet.
4[regelnummer]
Die coervoorsters spraken te radeGa naar voetnoot1
Aen ons Keyserlijck graen,Ga naar voetnoot2
Of hy Willem niet in genade
| |
[pagina 230]
| |
Soude willen ontfaen.
Ons Keyser en wilde aen sulc vermaenGa naar voetnoot5 en 6
Gheen hant aen slaen;
Hi wilde weten saen,Ga naar voetnoot7
Waer om dat hy den Arent was afgegaen.Ga naar voetnoot8
5[regelnummer]
Die coervoorsters, elck ander in stade,Ga naar voetnoot1
Gingen Willem bevroenGa naar voetnoot2
Ende spraken: ‘Eert is te spade,
Hoort hier, Clevenaer coen,
Trec in Keysers handen op dit saisoen,Ga naar voetnoot5
In der velden groen,
Als gevangen baroen,Ga naar voetnoot7
En op diet u rieden, wilt u onschult doen!Ga naar voetnoot8
6[regelnummer]
Nu en sal prophecie niet liegen,
Hoort al hier naer!
Alle loosheyt en bedrieghen
Wert nu openbaer!
Tis so misselic, wiet berocket heeft,Ga naar voetnoot5 en 6
En dus heeft gesneeft;
Vry, lelie, nu beeft!
Wi dancken God dat onsen Keyser noch leeft.
7[regelnummer]
Gelder, Cleef en Guylic, die landen,
Recht vry ongespaertGa naar voetnoot2
Begeren onder ons Keysers handen
Te sijne bewaert.
Wilde hyse ontfangen als Keyser vermaert,
Si zijn vol vaertGa naar voetnoot6
Nae den vroemen libaert;Ga naar voetnoot7
Hi wilse met Brabant, Hollant, hebben gepaert.
| |
[pagina 231]
| |
8[regelnummer]
O princelijc prince verheven,
Karolus coragieus,
Van ws gelijcken en was noit ghescreven,
Noch soe victorieus!
Het buycht al voor ons Keyser valiant!
Doer Gods crachtige hant
Den Torcxen tirant,
Wilt God, ons Keiser sal besitten sijn lant!
|
|