Middelnederlandsche historieliederen
(1904)–C.C. van de Graft– Auteursrecht onbekend1543.
| |
[pagina 236]
| |
gelegenheid buitgemaakt. De vrees, dat men het opbreken van 't beleg als eene nederlaag zou beschouwen en de wensch, dat heel Europa weten zou, hoe Frans I zich aan een beslissenden slag onttrokken had, dreven den Keizer ertoe zijne zuster, de landvoogdes, te verzoeken, zijn brieven, die op deze zaak betrekking hadden, openbaar te maken en er kopieën van in het buitenland te verspreiden. De dichter van het liedje is blijkbaar van de historische toedracht der gebeurtenissen niet goed op de hoogte. Hij doet het voorkomen, alsof de Franschen bezig waren Landrecy te belegeren, doch bij de nadering des Keizers met geweld op hem zouden zijn aangestormd, waarop de Keizer zich in slagorde stelde en hen versloeg. De dichter kan niet nalaten hier met blijkbaar welgevallen ironisch op te merken, dat de Franschen bij deze gelegenheid toch bespeurd hebben, dat de Keizer niet, zooals zij uitgestrooid hadden, was omgekomen. Evenals in het voorafgaande lied worden in één adem met de Franschen steeds de Turken genoemd. Verder wordt vermeld, hoe de Dauphin zilver en goud in den steek heeft moeten laten (n.l. toen de ruiterij de Franschen vervolgde) en hoe flink de Keizer gesteund werd door Maarten van Rossum, die na het verdrag van Venlo in zijn dienst was overgegaan, en door den Graaf van Buren (Maximiliaan van Egmond). Nog eens vaart de dichter heftig uit tegen den Franschen Koning, die door zijn verbond met de Turken ons zooveel leed berokkend heeft, en looft dan God, die de voorspelling der profeten heeft tot vervulling gebracht, dat de Keizer over Turken en Franschen zou triumfeeren. Waarschijnlijk was de dichter een Antwerpenaar of Gentenaar: dit zou de mededeeling in de eerste strofe, dat de Keizer Gent bezocht heeft en nu ook zijn aanhangers in Antwerpen zal komen bemoedigen, verklaarbaar maken. Den 24sten November was de Keizer weer in Brussel teruggekeerd, waarschijnlijk is dus 't liedje kort hierna gedicht. Het komt voor in het Antwerpsch Liederboek van 1544 (Hor. Belg. XI, blz. 324, no. CCX).
Bron: Henne VIII, blz. 147 vlgg. | |
[pagina 237]
| |
Een nyeu Liedeken.
1[regelnummer]
Bourgoensche herten, wilt u verblijden,
En scaffet eenen heubschen moet;Ga naar voetnoot2
Elck help den keyser vromelijc strijen,
Met alle zijn edelen goet!Ga naar voetnoot4
Want hi is comen nadat Gentse pleyn,Ga naar voetnoot5
En voort al na Antwerpen certeyn
Comt hi die borgers vercloecken,Ga naar voetnoot7
Bourgoense herten in allen hoecken.
2[regelnummer]
Hy heeft voor Landerci gheleghen
Met menighen vromen man,
Al en heeft hijt doen niet gecreghen,
Daer en leit nu niet veel an.Ga naar voetnoot4
Landurcy zal noch tzijnen besten zijn.Ga naar voetnoot5
Elck Borgoensman, op dit termijn
Wilt vrolijck jubeleren,
Met onsen keyser wilt triumpheren!
3[regelnummer]
Die Fransoysen hebben daer gelaten
Bussen, poeyer, ende clooten goet.Ga naar voetnoot2
Landerci hebben si verlaten
Met alle dat Franse bloet.
Die Fransoysen zyn comen al met gewelt,
Den keyser heeft hem in een slachoorden gestelt
En heeft die Fransoysen verdreven;
Vele hebbender gelaten haer leven!
4[regelnummer]
Die Fransen meynden int gemeyne,Ga naar voetnoot1
Dat onsen edelen keyser was doot;
Die Torck Fransoysen, groot en cleyne,
Wordent geware, verstaget den cloot:Ga naar voetnoot4
| |
[pagina 238]
| |
Want hise beschiet met pulver en bly.Ga naar voetnoot5
Den Fransman moest wijken, verstaget wel mi,
Met alle zijn ondersaten;
Torcken en Fransoysen most hi daer laten.
5[regelnummer]
Den dolfijn heeft daer gelaten
Silver en daer toe roode gout.
Merten van Rossum quam te batenGa naar voetnoot3
Den edelen keyser seer stout.
Den grave van Bueren, stout, edel en coen,
Die hielp daer menigen Fransen man ontdoen,Ga naar voetnoot6
Menigen Turck van onwerden,Ga naar voetnoot7
Te voet ende ooc te perden.
6[regelnummer]
Die Fransoysen hadden haer vermeten
In alle so corten stont,
Qualijck hebben si haer gequeten!
Si liepen van daer goet ront.Ga naar voetnoot4
Daer den Fransen coninc al heeft bescheit;Ga naar voetnoot5
Hi heeft ons gedaen so menich leyt,
Al met die valsche Turcken,
Wi en achten zijn pochen noch snorcken.Ga naar voetnoot8
7[regelnummer]
Den coninc had hem vermeten
Met alle zijnen staet,
Hi meynde ons hebben verbeten,
Maer hi is comen te laet.
Dies hi keeren moet binnen cort termijn
En eeren onsen keyser fijn,
Also daer is beschreven,
Door godlijcke propheten verheven.
8[regelnummer]
Loef God al van hier boven,
Gheeft hem prijs, eer en daer toe danc!
Laet ons den keyser loven,
| |
[pagina 239]
| |
Al nae der propheten sanck,
Die gescreven hebben over menighen tijt,
Dat onsen keyser sonder verwijt
Soude triumpheren over zijn vyanden,
Turcken, Franchoysen brengen ter schanden!
|
|