Middelnederlandsche historieliederen
(1904)–C.C. van de Graft– Auteursrecht onbekend
[pagina 212]
| |
1543 (22 en 23 Maart).
| |
[pagina 213]
| |
trokken om de ‘Geldersche boeren’ dapper te beschieten en dat zij Maarten van Rossum na zijn opeisching in plaats van een schriftelijk antwoord kogels zonden, zou men niet opmaken, dat het maar weinig gescheeld had, of de bevelhebber had moeten capituleeren. Wel bevat 't lied de mededeeling, dat Meynaert van Ham voor de Bourgondiërs het veld heeft moeten ruimen. Door den dichter - een landsknecht, die vroeger onder Meynaert van Ham diende, maar nu bij de keizerlijke troepen wilde blijven - wordt met dankbaarheid gewag gemaakt, hoe het Bourgondische hof hen wederom van spijs en drank heeft voorzien. Het lied is blijkbaar uit het Duitsch vertaald en komt tweemaal in het Antwerpsche Liederboek van 1544 voor (wel een bewijs voor de slordigheid van de uitgaaf), Hor. Belg. XI, blz. 278, no. CLXXXII en blz. 284, no. CLXXXVI. Op de laatste plaats telt het ééne strofe (de aanvangsstrofe) meer dan op de eerste; naar dezen meest volledigen tekst is het lied hier uitgegeven, met vermelding van de varianten van den anderen tekst, die eenigszins van belang zijn. Het dunkt mij niet onwaarschijnlijk, dat dit lied bedoeld wordt met de wijsaangifte ‘van Meynert van den Ham’: een van de, vaak voorkomende, liederen met deze stemme begint ‘Hoort vrienden altesamen’ (vgl. onzen aanvangsregel ‘Ghi chrijslieden alle te samen’) en heeft eveneens achtregeligen strofenbouw. Ik trof haar o. a. aan in de Veelderhande Liedekens, ghemaect wt den Ouden ende Nieuwen Testamente, enz. van 1569Ga naar voetnoot1; in Het tweede Liedeboeck, van vele diuersche Liedekens, ghemaect wt den ouden ende nieuwen Testamente, enz. van 1583Ga naar voetnoot2; in Een Niew Geestelick Liedtboecxken, Ghetoghen wt den Ouden ende Nieuwen Testamente, Die welcke noyt in druck zijn wtgegaen, ende ghemaeckt by den selven Autoor, ... Gedruct int Jaer 1593Ga naar voetnoot2. Het eerst trof ik de wijsaangifte aan in Een nieu Liedenboeck, van alle nieuwe ghedichte Liedekens, die noyt in druck en zijn gheweest, ghemaect wt den Ouden ende Nieuwen Testamente, enz. van 1562Ga naar voetnoot2; het laatst in 't Kleyn Hoorns Liedtboek, t' Amsterdam 1685.Ga naar voetnoot3 Ook komt voor | |
[pagina 214]
| |
de wijsaangifte ‘Van Hensburch’ bij een lied van eveneens achtregeligen strofenbouw o. a. in de Veelderhande gheestelicke Liedekens, An. 1558Ga naar voetnoot1 en in de Schriftuurlicke Liedekens, Tot Leyden, 1595Ga naar voetnoot2.
Bronnen: Henne VIII, blz. 66 vlgg.; Slichtenhorst. Een nyeu Liedeken.
1[regelnummer]
Ghi chrijslieden alle te samen,
Sijt vrolijcken in die weer,
Die Geldersce mogen haer wel scamen,
Dat si ons comen heer.Ga naar voetnoot4
Om Hensborch te winnen was haer motijf;Ga naar voetnoot5
Het heeft hen ghecost so menich lijf,
En al tot haer verlanghen,Ga naar voetnoot7
Het en conde haer niet wel verganghen.Ga naar voetnoot8
2[regelnummer]
Die wachters hoorde ick reden:Ga naar voetnoot1
‘Ghi lantsknechts, maect u in die weer:Ga naar voetnoot2
Meynaert met sinen lammen leden,Ga naar voetnoot3
Die comt ons voor Hensborch heer;
Hi brengt met hem so menighen man,
Ghi chrijslieden wiltse schouwen an
Ende verdienen prijsen,
Nae oude lantsknechten wijsen.Ga naar voetnoot8
3[regelnummer]
So haest als wi vernamen,
Ende hoorden des wachters woort,
Wi lantsknechten al te samen
Maecten ons al op die poort.
Men sach daer gheen crijsknecht troeren,Ga naar voetnoot5
| |
[pagina 215]
| |
Het dochten ons meest Geldersche boeren;
Wi boden haer goeden morghen
Ende schooten daer in sonder sorghen.
4[regelnummer]
Eenen brief is ons ghecomen
Met eenen bode, al op dat pas,
Daer in dat wi vernamen,
Dat Meynaert haer overste was.
Och hertoch Willem, hoochgheboren man,
Is uwen raet aen Meynert van Ham,Ga naar voetnoot6
Merten van Rossum, en sulcke reden,Ga naar voetnoot7
Si brenghen u om landen ende steden.Ga naar voetnoot8
5[regelnummer]
‘Bode keert wederom tzo velden,
Dat gheven wi voor den besten raet,
Segt Meynaert, dat hi laet zijn schelden
En sie, wat in sinen boesem geschreven staet.
Hi begheert van ons dese stercke stadt,
Schaemt hi hem niet, wi weten wel badt.Ga naar voetnoot6
Wilt hi ons crijghen leeren?
Een crijchvorst hebben wi tot eenen heere.
6[regelnummer]
Hi begheert een antwoort schriftelick,
Dat dunct ons wesen so vreemden spel;Ga naar voetnoot2
Met spiesen ende met cortouwen ende dier gelicGa naar voetnoot3
Hebben wi leeren schriven wel.
Daer hebben wi menighen lantsknecht by,
Si schrijven so dapper met pulver en bly,Ga naar voetnoot6
Wilt ghi die brieven lesen,
Van die pocken sullen wi hem ghenesen.
7[regelnummer]
Op eenen morghen si ons beleyden,
Op eenen Saterdach dat dat gheschach,Ga naar voetnoot2
| |
[pagina 216]
| |
Mer tsaemdaechsGa naar voetnoot1 mosten si wederom scheiden:
XIX. venlijn men vlieghen sach.
Si hoorden: daer quam so groote gewelt,Ga naar voetnoot5
Meynaert van Ham moste ruymen dat velt;
Dat deden die Borgoensche heeren:
Het narrenspel wilden si hen leeren.Ga naar voetnoot8
8[regelnummer]
Thof van Bourgoengien willen wi loven,
Dat ons heeft ontsedt met spijse en dranck!
Nu sitten wi bi den cackeloven,Ga naar voetnoot3
‘Nirredom noey’ is onsen sanck.
Op Meynerts gaerde worden ons billen bloet,Ga naar voetnoot5
Die Keyser loont ons met penninghen root;
Wi maken ons cleederen doorsnedenGa naar voetnoot7
Naer oude lantsknechten zeden.
9[regelnummer]
Die dit liedeken dichten,
Dat was een lantsknecht goet,Ga naar voetnoot2
Sijn hert dat sachmen verlichten;Ga naar voetnoot3
Hi isser wel toe ghemoet,Ga naar voetnoot4
Om Hensborch te houden en drinken den wyn.
Op Meynerts gaerde en wilt hi niet meer zyn:
Hi laet hem sijn brillen vercoopen,Ga naar voetnoot7
Hi wilt blijven bi 's Keysers hoopen!Ga naar voetnoot8
|
|