Middelnederlandsche historieliederen
(1904)–C.C. van de Graft– Auteursrecht onbekend
[pagina 208]
| |
1542.
| |
[pagina 209]
| |
waarin Frans I en Karel V sinds 1538 leefdenGa naar voetnoot1, was weer verdwenen, toen de Keizer in 1540 Milaan, waarop Frans nog altijd voor zijn zonen hoopte, aan zijn eigen zoon Filips schonk. De Koning ontving den Hertog zeer hoffelijk te Amboise en sloot met hem een verbond tegen den Keizer, waarbij hij beloofde hem met geld en troepen te zullen bijstaan. Ook werd Willem van Kleef plechtig verloofd met 's Konings elfjarig nichtje, Johanna van Albret, waarna hij weer, even haastig als hij gekomen was, naar zijn land terugkeerde. Karel V was na zijn vertrek uit Regensburg dadelijk toebereidselen gaan maken voor een nieuwen tocht tegen de Turken. Doch het tijdstip van uitzeilen, 18 October, was veel te laat voor eene dergelijke onderneming, en door hevige stormen overmand, keerde de vloot geheel ontredderd terug. Van dit geschikte oogenblik maakte Willem van Kleef gebruik om een inval te doen. Zie verder de toelichting van no. XXXVII. Het liedje, dat blijkbaar uit het Duitsch is vertaald (gemaect rijmt tweemaal op gebracht en eens op nacht) komt voor in het Antwerpsche Liederboek van 1544 (Hor. Belg. XI, blz. 326, no. CCXI).
Bronnen: Henne VII, blz. 315; Slichtenhorst. Een nyeu Liedeken.
1[regelnummer]
Doemen schreef .M.V. hondert
Ende eenen veertich jaer,
Doen is den hertooch van Gulic
Tot den coninc van Vrancrijc getogen,
Ende heeft met hem een contract gemaect,
Des Keysers vaders landenGa naar voetnoot6
Tot groote schaden ghebracht.
2[regelnummer]
Dat contract hebben wi vernomen,
Dat is worden openbaer.
Ongestraft en salt niet blijven,
Dat segghe ick u voorwaer.
| |
[pagina 210]
| |
Merten van Rossem hebben si in Brabant gesant;
Dies en wils hem die hertoch niet nemen an,Ga naar voetnoot6
Hy wil hem keeren daer van.
3[regelnummer]
Wil hem die hertoch dit niet aentrecken,Ga naar voetnoot1
Waerom heeft hijt dan gedaen?
Daer om willen wijt den Keyser clagen,
Hi heeft so menigen stouten man;
Op den Keyser willen wi dragen vrien moet:Ga naar voetnoot5
Hi wil de Gulickers straffen
Aen lijf ende oock aen goet.
4[regelnummer]
Die hertoch van Gulick
Is een jonger man,
Dat hi hem tsegen den Keyser wil leggen an;Ga naar voetnoot3
Daerom wil hi noch groote schade haen,
Dat voegetGa naar voetnoot1 onse here God.Ga naar voetnoot5
Die Gulicsche hebben metten vromen Keyser
Gheschimpt en gespot.
5[regelnummer]
Wel op, ghi Gulicker boeren,
Waer na staet uwen moet?Ga naar voetnoot2
U schimpen en u spotten
En coemt niet alte goet.Ga naar voetnoot4
Hout eenen hueschen mont ende een reyne hant,
So muechdy vrijlic wandelen
Al door des Keysers lant.
6[regelnummer]
O ghi raet van Gulic
Hebdijs nu niet wel gemaect,
Dat ghi uwen heere in onghenaden
Des Keysers hebt gebracht?
Dat en werd u toch nymmermeer goet,
Ghenade moest hi begheren
Ende vallen den Keyser te voet.
| |
[pagina 211]
| |
7[regelnummer]
Dat hi genade begeret,
Dat en is u geen scand;
Des is allen menschen condich,Ga naar voetnoot3
Dat ghi ghesondicht hebt
Tsegen God en dat Roomsche rijc.
Waer mochtmen oyt ghevinden
Der Gulicker hoomoet ghelijck?Ga naar voetnoot7
8[regelnummer]
Niet wel en sullen si varen,
Die Lucifers kinder willen zijn;Ga naar voetnoot2
Die hem selven wil verheffen,
Vernedert moet hi zijn.
Dat selve spreect ons heere God.
Men sal den Keyser eeren
Ende houden met hem gheen spot.
9[regelnummer]
Nu rade ick edel ende onedel,
Die inden Duytschen landen zijn,Ga naar voetnoot2
Dat si den Franchoysen niet betrouwen,
Want si des Keysers vyanden willen zijn.
Ende dat is nu openbaer:Ga naar voetnoot5
Den arent en can hi niet gekeeren,
Want hi vlieget hen veel te hooch.
10[regelnummer]
Die ons dit liedeken dichte
Ende eerst gesongen hat,
Hy en derf hem niet noemenGa naar voetnoot3 en 4
Van wegen zijnder stadt.
Merten van Rossem heeft den dans gemaect,Ga naar voetnoot5
Die moeten die Gulikers dansen,
Dach ende daer toe nacht.
|
|