Middelnederlandsche historieliederen
(1904)–C.C. van de Graft– Auteursrecht onbekend1482 (27 Maart).
| |
[pagina 96]
| |
vier versregels betreft, bijna woordelijk overeen; alleen noemt het eene, in overeenstemming met de geschiedenis, Brugge als plaats van overlijden (a), het andere Antwerpen (b). Misschien is b door een Antwerpschen zanger in aansluiting bij a gedicht, de liederen wijken te veel van elkander af om b voor een jongeren, zeer gewijzigden vorm van a te houden. Dat b van jongeren datum dan a moet zijn, hiervoor pleit de onhistorische voorstelling: haar gemaal Maximiliaan is niet bij het sterfbed tegenwoordig, maar strijdt in Frankrijk; daarentegen wordt wel gewag gemaakt van Maria's vader en moeder - die beide reeds gestorven waren - en van een zuster en een broeder, welke zij nooit bezeten heeft. Behalve de eerste strofe, die tot inleiding dient, geeft lied a (evenals b) uitsluitend de schildering, hoe Maria van hare omgeving afscheid neemt. Het is het oudste adieu-lied, dat wij kennen en dat misschien als voorbeeld voor de andere zal gediend hebben,Ga naar voetnoot1 Men behoeft echter niet aan te nemen, dat alle toegesproken personen werkelijk bij het sterfbed aanwezig gedacht werden; veeleer noemt de dichter in dergelijke liederen allen op, met wie de stervenden verwant of bevriend waren, en zij zich dus in hun laatste oogenblikken kunnen bezig gehouden hebben. Opmerkelijk is in dit verband ook de bijzonderheid, dat Maria stervend haar vrienden - hiermee moeten de edelen bedoeld zijn, die in 't begin van 't lied met name genoemd zijn - smeekt haar kinderen genegen te zijn en haar man bij te staan. Geen der geschiedschrijvers rept hiervan, noch Molinet noch Philippes de Commines, die dit toch niet zouden verzwegen hebben.Ga naar voetnoot2 Daar Maximiliaan, die ons volk en onze toestanden zoo slecht begrepen heeft, na Maria's dood weldra in allerlei moeilijkheden kwam, is deze | |
[pagina 97]
| |
voorstelling van den dichter, die misschien zijn lied dichtte in den tijd, toen Maximiliaan reeds aan dien steun behoefte had, stellig zeer karakteristiek. Lied a komt voor in het Antwerpsche Liederboek van 1544, (Hor. Belg. XI, blz. 191, no. CXXVI); lied b als no. 28 van hs. II 2631 op de Kon. Bibliotheek te BrusselGa naar voetnoot1. Voor de uitgave van b maakte ik gebruik van het afschrift van Prof. De Vreese; ook is dit lied uitgegeven door Priebsch, Deutsche Handschriften in England I, blz. 231.
Bronnen: Molinet; Phil. de Commines; Chron. Petri monachi Bethl., cap. CXXXVI; Annales Flandria post Jacobum Meyerum op het jaar 1482. | |
Tekst uit het Antwerpsche Liederboek.Van Vrou Marie van Bourgoengien.
1[regelnummer]
O felle fortuyne, wat hebdy gewracht,Ga naar voetnoot1
Wat hebt ghi nu bedreven
Aen een lansvrou van grooter macht,
Te Brugghe liet si haer leven!
Cranck avontuur schent menighen man,Ga naar voetnoot5
Goods gracie wil haer bistaen nochtan,
God wil haer zijn rijcke gheven.
2[regelnummer]
‘Och edel prince Maximiliaen,
Mijn man, mijn edel heere,
Hier moet een scheyden zijn ghedaen:Ga naar voetnoot3
Mijn herte doet mi seere
Ende mijnen natuere wort mi so cranck.Ga naar voetnoot5
O God almachtich, lof ende danck,
Van deser werelt ick mi nu keere.
3[regelnummer]
Oorlof, van Ghelre neve reyn,Ga naar voetnoot1
Oorlof, mijn heeren alte samen,
Eylaces, het moet gescheyden zijn,
| |
[pagina 98]
| |
God behoede u allen van blamen!
Adieu, Philips van Ravensteyn,Ga naar voetnoot5
Adieu, van Beveren, neve reyn,Ga naar voetnoot6
Ende Simpol, hooch van namen.Ga naar voetnoot7
4[regelnummer]
Oorlof, mijn lieve nichte soet,Ga naar voetnoot1
Van Ghelre hertoginne,
Oorlof, mijn reyn Keyserlijck bloet,Ga naar voetnoot3
Dien ic so seer beminne.
Tscheyden van u doet mi so wee;
Ghi en siet mi levende nemmermeer,
Oorlof, alle mijn ghesinne.Ga naar voetnoot7
5[regelnummer]
Adieu, Margrite, edel bloeme reyn,Ga naar voetnoot1
Mijn liefste dochter, bidt voor mi;
Mijn herte is in grooten weyn,Ga naar voetnoot3
Eylaes, die doot is mi so bi;
Het moet doch eens ghestorven zijn.
Adieu Philips, lieve sone mijn,Ga naar voetnoot6
Ick scheyde noch veel te vroech van dijn.
6[regelnummer]
Adieu, mijn vrienden altemale,
Ghi hebt mi redelijc wel ghedient,Ga naar voetnoot2
Nu bidde ick u met corter tale:
Weest doch mijn kinderkens vrient,Ga naar voetnoot4
Ende mijnen man wilt doen bistant,
Ende zijt eendrachtich in u lant,
Ick hope het wert u noch wel versien.Ga naar voetnoot7
| |
[pagina 99]
| |
7[regelnummer]
Oorlof, lieve man, mijn heere,
God verleene u paeys ende vrede.
Ick ben so moede, ick en mach niet meere,Ga naar voetnoot3
Die doot beroert mi alle mijn lede.
Adieu Brugghe, schoon stede soet,
God wil u nemen in zijn behoet,
Daer toe elck lant ende stede!’
| |
Tekst van het handschrift.Dit Lyedeken is van Vrou Mari die Keyser Maxsimyanus Wijf die daer sterf thanwerpen.Ga naar voetnoot1
1[regelnummer]
Och doot doot doot die niement en spaert
Wat hebdij nu bedreven.
Aen een lantsvrou van also groter macht
Die thanwerpen liet haer leven
Ou wy ou wy soelaes.Ga naar voetnoot5
Ende sij had also grote begheren.
Al om te spreken al hoeren solaes.
Haer prins haer man haren edel lants heeren
Ou wy etc.
2[regelnummer]
Des sander dach vrij edel bloet.
Nu leyt hij in Franssoeusse lande.
Nu bid ic Maria die waerde moeder Gods
Dat sy hem bescermt voer viants handen.
Ou wy etc.
3[regelnummer]
..................
..................
..................
Die doot die is my also swaeren pant.Ga naar voetnoot4
Hadieu hadieu solaes.
| |
[pagina 100]
| |
Ende sy had also grote begheren.
Al om te spreken al haeren solaes.
Haer prins haer man hoeren edel lantshere
Hadieu etc.
4[regelnummer]
Nu isser een lantsvrouwe doot.
Bergonge die jonghe prinsessee.Ga naar voetnoot2
God help haer siel in Aberhams scoet.
Ende bescermse al voor der hellen.
Ou wy ou wy solaes.
Ende sy had also grote begheren.
Al om te spreken al hoeren solaes.
Haer prins haer man haeren edel lants here
|
|