Middelnederlandsche historieliederen
(1904)–C.C. van de Graft– Auteursrecht onbekend
[pagina 91]
| |
1479 (7 Augustus).
| |
[pagina 92]
| |
terugkeerde, was dit alles reeds gebeurd en kon hij alleen de overblijfselen van zijn leger wegvoeren. Wel kwam de overwinning den Bourgondiërs duur te staan, doch duurder aan de Franschen, die tienduizend man, d. i. hun halve leger verloren hadden. Deze vrij poovere overwinning is door den Vlaamschen volksdichter geïdealiseerd tot een schitterend heldenfeit. De aanvankelijke nederlaag wordt, gelijk te begrijpen is, geheel verzwegen en evenzoo de plundering van het kamp, want geen gelukkig toeval, maar persoonlijke dapperheid heeft bij hem de Vlamingen doen zegevieren. Hoe fier teekent hij de houding van den Vlaamschen leeuw: ‘Als die Lupaert sach zijn vianden,
Hi en sorchde voor gheen ghequel;
Hi thoonde zijn clauwen ende ooc zijn tanden,
Zijn briesschen, ende dat was fel.’
Toch moeten de Vlamingen, die plotseling het vijandelijke leger in volle slagorde op eene halve mijl afstands voor zich zagen, minstens zeer verrast zijn geweest.Ga naar voetnoot1 En ook al willen wij aannemen, dat allen met waren leeuwenmoed gestreden hebben, dan nog waren zij te weinig geoefend om een krachtigen aanval te kunnen weerstaan.Ga naar voetnoot2 't Feit, dat de hoogste officieren en Maximiliaan zelf te voet gingen strijden, teekent trouwens den kritieken toestand voldoende. Eene bijzonderheid van het lied, die wij bij geen kroniekschrijver aantreffen,Ga naar voetnoot3 Maximiliaans gebed vóór den slag, kan veilig op rekening van de fantazie des dichters gesteld worden, ofschoon een dergelijk gebed niets zeldzaams was. Doch Molinet moest het dan geweten hebben en had een zoo schitterend bewijs van de godsvrucht van zijn gevierden vorst niet kunnen verzwijgen, te meer, daar hij wel meedeelt, dat de Engelschen zich volgens nationaal gebruik op de aarde wierpen en haar onder het teeken des kruises kusten.Ga naar voetnoot4 Opmerkelijk is nog, dat het in 't lied genoemde aantal van | |
[pagina 93]
| |
tienduizend gesneuvelde Franschen, een zeer juiste opgaaf moet zijn.Ga naar voetnoot1 Hier en daar is de tekst blijkbaar bedorven, in strofe 4 is zelfs een geheele versregel later bijgevoegd. Vers 7 moet hier verworpen worden, en de volgorde na het vierde vers is waarschijnlijk op deze wijze geweest: Ghi heeren van hooger weerde,
Kinderen, dus wil ick, dat ghi allen doet;
Hi custe die aerde,
Die tranen hem ontspronghen, enz.
Het lied is te vinden in het Antwerpsche Liederboek van 1544 (Hor. Belg. XI, blz. 9, no. VI).
Bronnen: Histoire des Pais-Bas, depuis 1477-1492, écrite en forme de journal par un auteur contemporain, bij J.J. de Smet, Recueil; Molinet; Pontus Heuterus; Kervijn de Lettenhove, Hist. de Fl. 1850, V, blz. 305 vlgg.; Dr. Hermann Klaje, Die Schlacht bei Guinegate vom 7. August 1479, Greifswald, 1890; Fragmenten eener Latijnsche autobiographie van Maximiliaan I, in Jahrb. der Kunsthist. Samml. des Kaiserhauses VI, Weenen, 1888, blz. 434. Een Liedeken vanden Slach van Blangijs.
1[regelnummer]
Alsmen duysent vierhondert schreef
Ende neghen en tseventich jaer,
Wat schoonder victorie doen becleefGa naar voetnoot3 en 4
Den Vlaminghen, dat was waer!
Te Blangijs al op dat velt,
Daer heeft den Leeu zijn clauwen ontdaenGa naar voetnoot6
Met machte ende met ghewelt;Ga naar voetnoot7
Met foortsen door dronghenGa naar voetnoot2Ga naar voetnoot8,
Si riepen alle: ‘Flander de leeu!’
Met Vlaemschen tonghen.
| |
[pagina 94]
| |
2[regelnummer]
Als die Lupaert sach zijn vianden,Ga naar voetnoot1
Hi en sorchde voor gheen ghequel;Ga naar voetnoot2
Hi thoonde zijn clauwen en ooc zijn tanden,
Zijn briesschen, ende dat was fel.
Sijn ooghen blaecten al waert een vier;
Doen riepen alle die capiteynen:
‘God hoede ons in dit bestier!’Ga naar voetnoot7
Beyde ouden metten jonghen,
Si riepen alle: ‘Flander de leeu!’
Met Vlaemschen tonghen.
3[regelnummer]
Die Franchoysen quamen an,
Seer cloeck ende onversaecht.
Ons Prince sprak: ‘Elck si een man,
Het moet hier vromelijck zijn gewa[e]cht;Ga naar voetnoot4
Elck si gemoet ghelijck een Lupaert!’Ga naar voetnoot5
Doen sprack die grave van Romont:Ga naar voetnoot6
‘Edel Vlamingen, thoont uwen aert!’
Die pijckeniers doordronghen,Ga naar voetnoot8
Si riepen alle: ‘Flander de leeu!’
Met Vlaemschen tonghen.
4[regelnummer]
Ons edel prynce Maximiliaen,
Hy beete hem neder te voet,Ga naar voetnoot2
Ende hi viel over zijn knien,Ga naar voetnoot3
Biddende Gode met ootmoet:
‘Kinderen, dus wil ick, dat ghi allen doet
Ende ghi heeren van hooger weerde’;
Met dien maecte hi een cruyce voor hem,
Hi custe die aerde.
Die tranen hem ontspronghen.
Si riepen alle: ‘Flander de leeu!’
Met Vlaemschen tonghen.
| |
[pagina 95]
| |
5[regelnummer]
Myn here van Bever ende menich lantshere.Ga naar voetnoot1
Baenrootsen van machte groot,Ga naar voetnoot2
Behaelden daer prijs ende eere;Ga naar voetnoot3
This recht, want het was wel noodt,Ga naar voetnoot4
Midts hulpe vanden pijckeniers.Ga naar voetnoot5
Daer blevender wel thien duysent doot
Van tsconincx van Vranckerijc hersiers.Ga naar voetnoot7
Hoe vrolijck dat si songen!
Si riepen alle: ‘Flander de leeu!’
Met Vlaemschen tonghen.
6[regelnummer]
In Oestmaent den sevensten dach,
So is den slach geschiet.
Ick bidde Maria, daer God in lach,Ga naar voetnoot3
Ende hem, die alle dinck versiet,Ga naar voetnoot4
Bi zijnder godlijcker cracht;
Wi willen hem om victorie bidden,
Hi heves also wel die macht,
Met handen ghedronghen.Ga naar voetnoot8
Si riepen alle: ‘Flander de leeu!’
Met Vlaemschen tonghen.
|
|