Middelnederlandsche historieliederen
(1904)–C.C. van de Graft– Auteursrecht onbekend
[pagina 45]
| |
1244.
| |
[pagina 46]
| |
den titel ‘hertogin van Engeland’ deze bedoeld moet zijn. Historische nasporingen konden mij in dezen niet meer licht geven, en het feit, dat de overlevering hier stellig een groote rol speelt, maakt het vaststellen der geschiedkundige kern te moeilijker. Het lied, dat blijkbaar uit het Duitsch is vertaald, komt voor als no. 27 in hs. II 2631 op de Koninklijke Bibliotheek te BrusselGa naar voetnoot1, dat zeer kort na 1525 geschreven moet zijn: blz. 30b wordt van een lied gezegd, dat het voor 't eerst in 1525 gezongen is door Adriaan Cornelis Brouwerssoen; volgens Prof. W. de Vreese wijzen schrift, papier en watermerk alle op ± 1530. Voor de uitgave maakte ik gebruik van het afschrift van Prof. de Vreese; ook werd het lied uitgegeven door Dr. R. Priebsch, Deutsche Handschriften in England, Erlangen 1896, I, blz. 230.
Bronnen: Montalembert, Hist. de Sainte Elisabeth de Hongrie; Chronique des Ducs de Brabant par Edmond de Dynter, publiée par De Ram in de Coll. des doc. inéd., Brussel 1854, II, blz. 376; Chronijcke van Nederlant, in de Coll. de chron. belges van Piot, blz. 12; Matthaeus Parisiensis Maj. IV, blz. 359. Dit lyedekijn is van sinte Elysabets dochter die hertochin van Enghelant. Ende is seer suverlyck.Ga naar voetnoot2Ga naar voetnoot+
1[regelnummer]
Die strijt van Vlanderen is op hevenGa naar voetnoot1
Des dorden dach is sij neder ghegaen.Ga naar voetnoot2
Doen ghinc die edel hartochinne.
Soe druflijc in haer camer staen.Ga naar voetnoot4
Doen ghinc etc.
2[regelnummer]
Sij wranck haer handen sij toech haer gheelu haerGa naar voetnoot1
Si riep Maria die moeder Gods an,
| |
[pagina 47]
| |
Och dat sij haer woude ontfermen.
Over haer alre liefsten man.
Och dat sij etc.
3[regelnummer]
Doe quam dien enghel al van hier boven.
‘God troest u vrou ju ghebet is ghehoert
Hebdi liefver van eenen kijnt te sterven.
Of uwen man versleeghen doot.
Hebdi liever’ etc.
4[regelnummer]
‘Van eenen cleyne kijndekijn te sterven.
Des en acht ic niet niet en kaf.Ga naar voetnoot2
Op dat ic mijn prins my[n] edel lantsheere.Ga naar voetnoot3
Sien ende hoeren ende spreken mach.
Op dat ic mijn prins myn’ etc.
5[regelnummer]
Al daer hij al over dier heyden reetGa naar voetnoot1
Daer verhoerde hij alsoe b[l]ijden maerGa naar voetnoot2
Hoe dat sijn edel hartichinne
Van eenen jonghen soen verleeghen waer.Ga naar voetnoot4
Maer dat etc.
6[regelnummer]
‘Ghistere avont wan ic die strijt van Vlaenderen.
Nu heb ic eenen jonghen soen.
Nu bid ic Maria die edel coninginne
Dat my ghen leyder maer en coem.’Ga naar voetnoot4
Nu etc.
7[regelnummer]
Al doen hij op die camer trat.
Hoe drufelijc dat sij op hem sach.Ga naar voetnoot2
‘Sijt welcoem mijn prins mijn here
Nu sidt welcoem mijn alre liefste man.
Sidt welckcoem’ etc.
8[regelnummer]
‘Och vrou dat moet ju den rijcken heer God loenenGa naar voetnoot1
My dunct ghi sijt soe seer ghestort.Ga naar voetnoot2
| |
[pagina 48]
| |
Hebdi enighe leide maer vernomen.
Die ghi soe noede hebt ghehoert
Heb’
9[regelnummer]
‘Ghister avont was ic vrou van guede.Ga naar voetnoot1
Nu leg ic in crancken schijn.Ga naar voetnoot2
Nu bid ic Maria die waerde coninginne
Waer ic dien eersten nacht sel sijn
Nu bid ic Maria’ etc.
10[regelnummer]
Doe quam die enghel van hier boven.
‘God troest u vrou ju ghebet is ghehoert.
Den alre eersten nacht soe selt ghi rusten
In onser liever vrouwen schoet’
Den
11[regelnummer]
‘Heer nu doet u kijnderen wel.
Ende scat u landeken niet te serGa naar voetnoot2
Och werwaert dat ghij heenen rijt
Soe bid ic voer eenen rechten lantsheer.
Och werwaert’
Die strit
|
|