Van toen en thans
(1925)–Johan Graafland– Auteursrecht onbekend
[pagina 91]
| |
[pagina 92]
| |
‘In Juni bezocht 'k Felix Rutten. De wijde Maasvallei schitterde er in haar meest-splendide coloriet-schakeeringen van zomergroen. In 'n warmte van zomer-weelde zinderden er de zachtste zonne-tinten der grassen en gaarden.... | |
[pagina 93]
| |
Even oneffen en kronkelend als 't kunstenaarsleven heet te zijn, schuurt zich te Geulle 't smalle slingerpad in den Snijdersberg omhoog. Aan den voet klatert een heldere bergstraal, nauwelijks één voet breed. 't Bezoek aan den Limburgschen dichter, op wien wij, zijn landsvrienden, ons zoo trots toonen, leidt over scherpe, uitstekende steenen en losse, verschuivende kiezel. 'n Enkele granieten zwerfsteen verweert aan den kant van het bergpad. Rose en witte hagewinden klimmen en kruipen mede naar boven. Blanke sjaals van St. Jansbloemen schijnen te drogen gespreid langs de steile hellingen, hier en daar bestérd met 't bleek-gele vijfvingerkruid en afgezet met kleine partijen hard-róode koekoeksbloemen. Boven op dezen berg van wilde bloemen-perken en kiezelgroeven, aan den zelfkant van 't zeer primitieve buurtschapje, woont Felix Rutten. Geen Dietsche dichter woont er zóó! - Zóó hoog! - Zóó ideëel! - Zóó met de hemelpracht en de natuurpraal voor oogen! Zóó in de enscèneering voor inspiraties! ‘Mijn huis ligt op den hoogsten heuvel,
Vanwaar ik 't alles overschouw,
Bewademd door den zonnenevel
Of helder onder 't hoogste blauw,
En ver aan 't eind, in droom verzonken,
In 't fulpen diep van 't blauwend dal,
Beurt de oude stad haar torenstronken:
Een kroon van bronzig bergkristal....’
| |
[pagina 94]
| |
Mag 'k U nu even geleiden naar 't dichtershuisje? 't Is van simpel baksteen en sober als 'n dichter behoort te bewonen. Ervoor knerst en piept 't eikenhouten rad van 'n ouden waterput, wanneer 'n frisch bergmeisje den emmer ophaalt. Als bewaard van boeren-folklore torst de mergelput zijn miniatuur punt-daakje, waarvan de holle verbruinde pannen zich vulden met de sprokkeltakjes van den ouden, bebolden olm en de aangewaaide bloesems van de jonge linde. Die overhangende olm en die zich uitspreidende linde willen het dichterhuisje behouden voor den woesten westenwind, welke in 't najaar zijn heftige driftvlagen er tegen botviert. In 't kleine voortuintje bewegen zich eenige breede, roode geraniums, gelijkend op de kammen der hanen, die op dit berg-plateau nog als vrije, verwaande Chanteclers mogen rondstappen... en in 'n vensternis bloeit 'n spikkelpotje met fel-blauwe lobelia's. En binnenshuis? Eén collectie van hoekjes en herinneringen! Veel warm rood koper en vele warme antieke doeken. Maastrichtsch en Bretonsch porcelein. Maar vooral boeken en veldboeketten. Slingerende drukproeven en.... zonderlinge contrasten; 'n schrijfmachine en 'n kanarie-kooi naast elkaar; 'n uitpluizende, opgezette uil en 'n banaan-gele doodskop, starend naar.... 'n heerlijk-veerenden divan. Overal waar men rondgaat, gevoelt men de artistieke vrouwenhand, die hier plooide en schikte, en Felix' intérieur tot iets eigens maakte. Marie Koenen, z'n vrouw en kunstvriendin, de beste Limburgsche romancière, die wij momenteel bezitten, tikt hier met haar tooverstaf en weet, dat de charme van 'n intérieur niet hoofdzakelijk ligt in de preciese stijfheid van 'n show van keurige huismeubelen. Daarom mag er 'n korenbloem gebroken afhangen uit 'n vaas met klaprozen en wat zwart zeegras kijken uit 'n pouffe. Daarom vloeit de gulle gastvrijheid tot aankomende vriend- | |
[pagina 95]
| |
schap over en gaat de bezoeker meedwepen met die Maaspanorama's, ongeëvenaard in ons effen en lage land. En wat is in onze moderne society minder-modern en o zoo conservatief-duf dan te dwepen met natuur en kunst? Men mag immers geen kreten van bewondering meer slaken, maar men moet zoo onverschilligjes-uit de hoogte wel 'ns iets ‘vreeselijk-aardig’ vinden!
* * *
Die Maasnatuur vanaf den Snijdersberg! Die verklaart ons waarom en waarvan Felix Rutten de bezieling en de begeestering kreeg. Die natuur is niet onder verzen te brengen. Rutten heeft 't geprobeerd en als gij hem zoudt vragen: ‘zijt gij tevreden ermee?’ dan zou hij ‘neen’ knikken. Die natuur is voor hem als dichter, wat ‘le désespoir du peintre’ voor 'n schilder is.
* * *
.... In Juni bezocht 'k Felix Rutten. De wijde Maasvallei schitterde er in haar meest splendide coloriet-schakeeringen van zomergroen. In 'n warmte van zomer-weelde zinderden er de zachtste zonne-tinten der grassen en der gaarden, en de volle granen golfden als de zilver-zieding van 'n groene zee tusschen de strakke lijnen der meidoornheggen, die de regelmatige tuinderijen en de rood-gedaakte, wegkruipende dorpjes begrensden. Als giganteske cactussen hangt er 't sprietige naaldhout tegen de bulten en bonken der Geulle-bergen aan, waaruit men 's avonds, als het groote licht van den zomerdag achter den Maastrichtschen horizon in pauwen-waaiers van rood en goud ondergaat en de wazige Maasvallei begint te phosphoriseeren, - elk oogenblik 'n stoet van krocht-kabouters en woudfeeën vermoedt te komen, om in 'n lange legenden-stoet naar de bebloemde Maas-oevers te trekken | |
[pagina 96]
| |
en hun stamverwanten van de verre overzij te ontmoeten. Want daar heel-ver aan den satijnen einder, grauwen de groen-blauwe bosch-complexen der Belgische Kempen, 't sagen-land van Asch en Sutendael, van Reckheim en Uyckhoven.... In dat land van majestueuze natuurpracht gedijde 't dichterlijk talent van Felix Rutten tot bloesem-bloei en woekerde hij met z'n talent, dertig jaren van Limburgsche en Roomsche poëzij.
* * *
Als we afdalen van den Snijdersberg, van dien hoogen Limburgschen top van woud-flora en wilde romantiek, waar op 't klein plateau 't kleine dichtershuis van Felix Rutten en Marie Koenen staat, dan waait een zomerzwoel aroma vanuit de wijde vallei ons tegemoet en ver, heel ver, aan den vruchtbaren Maaskant, klinkt de melancholieke hoorn van 'n laten dwaler, die z'n klein vee opdrijft naar de lage stallen. .... Wij staren naar de spoorlijn, die vanuit 't Noorden in 'n strakke, rechte lijn over het bergterras vooruitschiet om met 'n elegante bocht in Zuidelijke richting tusschen de bosschages van den berg-voet te verdwijnen. Als 'n reclameversiering hangen in rissen en trossen de honderden witte telegraaf-potten langs de spoorlijn en gelijk nikkeldraden blinken de zilvergladde rails. Hoorn en stoomfluit mengen dan hun geluiden. .... Nog eens zien wij om en trachten tusschen den olm en de linde de wuivende vrienden-hand te ontdekken, die eens trots en fier kon neerschrijven: ‘Ik voel het leven wassend in mij rijpen Door 't breeder zwellen van mijn versgeluid.’
Maastricht, 13 Juli 1922. |
|