Van toen en thans
(1925)–Johan Graafland– Auteursrecht onbekend
[pagina 81]
| |
[pagina 82]
| |
‘De contrasten van dezen vernieler en verwekker van 't kunst-leven vervormden dezen Duitschen officier tot een dubbelganger van Leven en Dood, - van hooge, heilige Idée en van lage, schier-misdadige uiteenscheuring der moderne humaniteit’.... | |
[pagina 83]
| |
In de eerste weken van 't Nieuwe Jaar besnuffel 'k vaak bestofte dossiers en liassen, teneinde te verhinderen, dat de eens zoo duidelijke herinneringen zouden verdoezelen, gelijk de mooie haut-reliefs der beeldenaren van kostbare dukaten en dubloenen vervagen willen. Zoo kwam ook 'n breede dienst-omslag onder mijn oogen, waarop met vlugge roode letters te lezen viel: ‘Hulst, 7 November 1918.’ 'k Haalde mijn dagboek erbij. Weldra gleden alle voorwerpen van den ouden omslag door mijn vingers: eenige quitantie's van de ‘Berlinische Lebens-Versicherungs Gesellschaft’, vele verlofpassen, spoorwegcoupons en ‘Reise-Brotmarke’, de orders van ‘Bombenstaffel 9’Ga naar voetnoot(1) en een ‘Ausweis’ van het ‘Zweiglazarett Katharinen-hospital Stuttgart’. Maar behalve in deze vulgaire en vaak vunzige paperassen, bladerde 'k ook weer in 't keurig-verzorgde photo-album, volgeplakt met aardige meisjeskoppen, copieën van moderne expressionnistische schilderijen en eenige kieken van.... neergestorte vliegtuigen. 'k Las weer in 't met analine-stift geschreven oorlogs-dagboek, mij voor den zooveelsten maal pijnigend over de mysterieuze psyche van dezen vlieger-bommenwerper en .... fijn-voelenden kunstenaar tevens. De contrasten van dezen vernieler en verwekker van 't kunst-leven vervormden dezen Duitschen officier tot een dubbelganger van Leven en Dood, - van hooge, heilige Idée en van lage, schier-misdadige uiteenscheuring der moderne humaniteit. | |
[pagina 84]
| |
Immers, alle details lijken me zoo tegenstrijdig als 'k ga peinzen over deze dubbel-natuur. Voor me ligt 't ijzeren kruis le kl., hem volgens de ‘Besitzzeugnis’ geschonken ‘für hervorragende Tapferkeit’ en tevens betast ik dan twee kastanje-bruine, zacht-zijige haarlokken, vastgebonden met een lila en rose strik. 't Raadsel van deze sfinx ligt met zijn hersenen en de asschen van zijn kameraad op den dooden-akker van Hulst begraven. Maar, alsof 't gisteren gebeurde, herinner 'k me nu weer dit grens-incident, een der laatste van de mobilisatie-dagen. 't Bleef toen onopgemerkt. Toen rumoerde te veel in de levende hersenen der afgetobde menschheid om te mediteeren over de doode hersenen van een neergestorten vlieger en kunstenaar. Als 'n obsessie zijn me soms die hersenen en die asschen.... Maar laat 'k trachten de indrukken weer te geven, hoe 7 November 1918 Herbert Hartstein, lid No. 150473 (!) van de ‘Deutsche Offizier-Verein’ in 'n eenzamen Zeeuwsch-Vlaamschen polder z'n dood vond.
* * *
Toen 't in den namiddag voor de préliminairen van den wapenstilstand begon te nevelen, en uit de poorten en over de contrescarpen van Hulst de aankomende donkerte door de smalle vesting-straatjes scheen te sluipen, scheerde laag over 't marktplein 'n groote Gotha-gevechts-ééndekker, hel-vermillioene nood-signalen afschietend en met 'n kleine electrische boog-lamp in den Riet- en WulfdijkschenGa naar voetnoot(1) polder 'n gunstige landingsplaats zoekend. Richting-nemende op de Fransche straat.Ga naar voetnoot(2) dacht de | |
[pagina 85]
| |
vlieger wellicht een vlak veld gevonden te hebben, spiraalde naar beneden en vloog tenslotte in glij-vlucht over de akkerlanden. Hij stormde met schroef en kajuit-kop tegen 'n rij hooge canadassen aan, welke hindernis door de laag-hangende mist-wolken vermoedelijk onzichtbaar was. De zware Gotha botste met zijne vleugel-vlakken tegen de starre stammen, kiepte om en hoog stak de staart van den trotschen, technischen vogel in de lucht. De polder-stilte, één moment verbroken door motor-gezoem en kortgekraak, trad weer in.... Na 'n half uur baggeren door de vette zee-klei, kwamen wij bij 't neergestorte vliegtuig. Tegen 'n boomstam lag de oppasser van den vlieger te kermen. Op een geïmproviseerde draagbaar van militaire overjassen werd deze ‘Gefreiter’ naar 't hospitaaltje van Hulst vervoerd. Hij had ons verteld, dat zich nog twee personen in het vliegtuig bevonden, 'n officier en 'n onder-officier. Deze twee op te sporen, werd toen de hoofdgedachte van ons allen. Maar hoe wij ook met onze eenige carbied-landtaarn uitkeken, en vleugels, staart en kajuit onderzochten, géén lichamen waren te ontdekken. Wij kwamen tot de conclusie, dat bij de omkieping van de Gotha de vlieger en de waarnemer zeker achter de schroef hadden gezeten, daarop de pakkage volgde en tenslotte de oppasser kwam, die, omdat hij niets in zijn rug had, met 'n gebroken been gered was. Derhalve moesten de luitenant en de sergeant zich tegen den dijk-berm of in de polder-sloot bevinden, tusschen of misschien onder de Gotha-motoren.
* * *
'n Hoogst-moeilijke arbeid ving nu aan. Wij trokken den omhoogstaanden staart met acht man naar beneden, sloegen met onze schoenen 'n opening in de achterzijde van de vlieg-kajuit, braken dit gat zoover mogelijk open en begonnen | |
[pagina 86]
| |
met 't bijna 4 M.-lange en in de hoogte stekende ruim te ontpakken. Dit zat propvol en aangeduwd. Alles klemde, alles zat dwars en scheef en we hadden geen werktuigen. 't Werd stikdonker en we bezaten slechts één lamp, welke soms bedenkelijk knipperde. Novembersche nacht-kilte kwam op en we hadden overjassen ter beschikking van de dragers van den ‘Gefreiter’ gesteld. 't Was om wanhopig te worden. Maar.... er zaten twee menschen onder. Misschien, misschien leefden zij nog. We smeten den geheelen boedel der kajuit in den omgekeerden vliegstaart. Onbegrijpelijk leek me de hoeveelheid der pakkage en vooral de soort. Eerst kwamen twee gepakte ransels, dan helder-gewasschen hemden, lakens en onderbroeken. Deze liet 'k apart leggen, zij konden wellicht nog dienst doen. Dan vlogen vliegbroeken uit de kajuit en handschoenen, gewatteerd en met zwaar leder overtrokken; 'n met blik beslagen veld-koffer, 'n city-bag, toilette-benoodigdheden. 'n Twintig-tal Duitsche romans, oorlogs-kaarten en dienst-voorschriften.... langzamerhand steeg m'n verbazing ten top: boeken van Rossegger, Goethe, Bertha von Süttner, Tolstoy; studiën over Rubens en Meunier, beeldhouw-afbeeldsels der werken van Rodin en geïllustreerde handboeken ovex Guido Reni en Orley van Orley. En dan paletten, met de pas-gemengde, vloeibare tinten er nog op; pastel-staven, boetseer-stiften. Zware, bruine brooden, halve-liters-blikken gecondenseerde visch en vleesch. 'n Bundel couranten-artikelen over rhetorica en Vondel! Flesschen witte wijn en 'n flesch whisky, Photo-albums... Wie was die man toch? Wat deed hij?
* * *
Toen werd 't gevaarlijk. Wij werkten tusschen twee warmgeloopen motoren, waarvan de benzine- en smeer-reservoirs | |
[pagina 87]
| |
leegstroomden, waardoor ontplofbaar gas kan ontstaan. De kille grond-kicht, welke benzine-gas gemakkelijk absorbeert, verhinderde dit.... aanvankelijk. Daarna vonden wij weer brochures over kunst, over Jörgensen, Israëls, Velasquez. Wie was die man toch? Toch geen krijger, toegerust met de verfijndste techniek om te.... dooden? Daar kwam een ‘Soennecken's Schnellhefter’ onder mijn oog en ik bladerde in een volledigen cursus der bombardeer-aëro-studiën uit de ‘Beobachter Vorschule’ van Schneidemühl.Ga naar voetnoot(1) Vraagstukken over windstroomingen en wolken-complexen. Opgeloste ballistische problemen omtrent vlieg-mitrailleur-vuur. Nauwkeurige terrein-photografieën met stippellijnen en pijlen naar de vitale plaatsen en punten. Uitgestrekte landschaps-typen met minitieus-juiste indicatie's, waar.... menschen woonden. ....Woonden! Al die studie en al dat gecijfer was om menschen te dooden! Zou 'k niet ‘halt’ commandeeren en hem laten stikken in zijn slijk, in zijn zieltoging, in zijn moordenaars-loon? Hij, de bestudeerde intellectueel, zwoegende om menschen, broeders, bezielde wezens 't mooie leven te verkorten met patronen, bommen en vuur! Als 'n waarschuwend symbool van den Dood stond aan den Westelijken horizont de staal-blauwe November-lucht in de beklemmende kleur van sterven-met-geweld.... in 'n tragisch, dieprood coloriet van bloed. En er donderde geschut. Maar aldoor gooiden de twee soldaten goederen uit de kajuit en bij 't witte carbied-licht had 'k plotseling een uit klei-geboetseerd kinderkopje in m'n hand-palm, pittig van physionomie, in lokken-pracht. Was dat zijn kind? En er werd mij 'n teeken-cahier aangereikt met paarden- | |
[pagina 88]
| |
schetsen, - geen plompe, bepakte oorlogs-rossen, maar ranke luxe-dieren, met glanzend blondine-haar, elegant-galoppeerend in 'n park-laan, afgezoomd door rhododendrons; het was één kleuren-rapsodie van weelderige lente-praal! Neen, die man, die daar onder me lag, was toch geen beest-mensch, want zijn kunst dan en zijn kunde? In zijn intiem-heiligste moest hij de artistieke soepele natuur vereenzelvigen, maar naar buiten stond hij onder de vreeselijke, barbaarsche suggestie der leger-massa's, der afmakings-methodes, der hoeravergaderingen, die om ‘rücksichtlose’ maatregelen joelden, als door satan-geteekenden met onmenschelijken waanzin en roekeloozen overmoed. Daar reikte een der landweersoldaten mij 'n dagboek over en ik las in karakteristieke, gothische letters: ‘Herbert Hartstein, Leutnt’. Zoo heette hij dus. En op de eerste pagina stond: ‘Königsberg i. Pr., dd. 14 Juli '18’. In een dagboek leest men vaak de biecht van 't intieme leven. Het dagboek van dezen Duitschen vliegenier begon a.v.: ‘Ein neues Tagebuch. Noch kurz bevor ich von meiner lieben alten Studien- und Garnisonstadt abschied nehmen muss. Bald kommt die Flieger-Beobachter-Ausbildung, werde ich dies Buch zu Ende schreiben? Das dachte ich, als ich mir die stattliche Seitenzahl ansah. Kommen doch neue groszere Gefahren. Möge meinen Lieben der Kummer erspart bleiben. Was mich selbst betrifft: wohin Du, Groszer Gott mich auch immer führen mögest, stets gib mir heitern Lebensmut. Lass mich oft meine Zuflucht bei der Kunst nehmen und meine Befriedigung und mein Glück darin finden. Steh mir in den Gefahren bei, und gib mir Mut und Kraft sie zu überwinden. - Gib mir Gesundheit. Lasz mich oft die beseligende Nähe des Weibes fühlen. Sollte ich den Heldentod sterben, so tröste meine Angehörigen, besonders meine liebe Mama. Sie feierte am 17 ihren 58 Geburtstag, Schenk | |
[pagina 89]
| |
ihr noch lange Gesundheit und erfreue sie durch ihre Kinder..., Gib uns.... baltigen Frieden....’ De laatste pagina dateerde hij 6 November in 't vliegkamp Brugelette bij Ath.Ga naar voetnoot(1) en elken dag eindigde hij met de woorden: ‘Mit Gott weiter’. Mijn God, waar ligt die man toch? O laat hem nog eenige jaren leven, laat hem Uw natuur nog bewonderen en in verven brengen! Geef hem aan zijn moeder terug! En dieper groeven wij en dieper werd de kajuit. Brieven en portefeuilles vlogen eruit. Sokken en schoenen. Waterverf-schetsen en paneelfragmenten. Verwisselstukken van 'n mitrailleur en fleschjes Odol. 'n Browning. 'n Punthelm. Dieper! Dieper! 't Leek me 'n mijnput, 'n eeuwigheid. Toch moesten we uitertst voorzichtig-zijn. Met inmiddels gevonden werktuigen knepen we de staaldraden af en de benzine-geleidingen door. De benzine spoot en spatte uit de openingen der buisjes, welke we met stuk-gescheurde fantasie-hemden stopten. Toen konden we weer verder graven. Alles stonk, droop en vloeide van benzine. Er kwam nog gëén ontploffing. We waaghalsden verder. Voor Herbert Hartstein! Totdat de geheele kajuit bijna leeggewroet was en 't slootwater en eenige gras-sprieten zichtbaar werden. Toen stootten wij op de laatste hindernis: de omgekeerde vliegstoeljes. Zij zaten bijna-onverplaatsbaar. We wrongen ze weg. Daar lag 'n plank, beplakt met 'n vliegkaart. Eindelijk 'n achterhoofd, haren, 'n vlieghelm; deze diep-ingedrukt. Voorzichtig liet 'k hem verwijderen en 'k nam hem in mijn handen: de hersenen lagen erin. Met veel moeite de laatste gebindten verbrijzelend, zagen we twee lichamen voor ons liggen, schouder aan schouder, | |
[pagina 90]
| |
de gezichten in den slijkgrond, de handen naar voren, - de laatste reflex-beweging om den schok te keeren. Luitenant Herbert Hartstein, herkenbaar aan zijn zilveren officiers-epauletten, had 'n ingedrukte hersenpan. Den sergeant, die naast hem lag, waren de beide beenen door de zware Gotha-motoren geamputeerd. Nauwelijks hadden wij 't lichaam van Hartstein uit de kajuit geheschen, of door 'n onbekende oorzaak sloeg de vlam in de benzine. Mitrailleur-patronen, licht-kogels en vliegbommen ontploften. 't Was 'n fel-opsissend tril-vuur. Den volgenden ochtend groeven wij met pionier-schoppen 't in elkaar gevallen en verkoolde vlieggeraamte weg en vonden 'n schoen met klonten vettige asch. In een zandzak borgen wij deze laatste resten van den sergeant-waarnemer.
* * *
Ook nu nog, met alle details en alle papieren, die door 'n toeval gered werden en voor welke 'k tot op heden niet de nabestaanden vermocht op te sporen, zie 'k ze weer voor me liggen, schouder aan schouder, dood-neergesmakt onder hun machtige Gotha: en ver, ver van hun vaderland en van hun moeders. Dan peins ik over de hersenen en over de asschen, welke 'k toen voor 't eerst in m'n leven bekeek en betastte, en welke me zinnebeelden schijnen van 't begin en 't einde van ons korte, wereldsche bestaan.
Maastricht, 2 Januari 1922. |
|