Van toen en thans
(1925)–Johan Graafland– Auteursrecht onbekend
[pagina 65]
| |
[pagina 66]
| |
....‘Dan lijkt 't genot en 't geluk zoo tragisch-kort en 't bezit ervan als een terp, die trots een polder domineert, terwijl reeds in de verre vallei 't vale water nadersluipt’.... | |
[pagina 67]
| |
Als 'k in dezen December-maand van witten rijp en stormvorst door de Maas-pleinen en de berg-plateaux rij en de wilde vos galoppeeren wil en gezellig gromt van wintergenot, dan mijmert mijn memorie naar de vlakke Brabantsche grenslandschappen, - hóé daar nu en dan het mobilisatieleven geen vroolijke soldateske chansonette beteekende, maar zoo vaak weemoedig en willekeurig een levens-ideaal kon verkillen en vergruizelen. Dan lijkt 't genot en 't geluk zoo tragisch-kort en 't bezit ervan als 'n terp, die trots een polder domineert, terwijl reeds in de verre vallei de weteringen wassen en 't vale water nadersluipt, totdat het de trotsche terp omspoelt en zou ondermijnen, indien geen bazalten kaden de bedreigde gronden afmuurden. Als nomadenstammen leefden onze veldbataljons er; zij zwierven van dorp tot dorp, van vlek naar vlek, van post op post, en in dat nerveuze, jachtend leven van vertrekken en verhuizen, openbaarden slechts zoo weinigen en zoo zelden de heftige smart-melancholie van hun innerlijk en intiem leven. Nimmer zal 'k de familie-tragedie en 't vaderlijk geluk vergeten, welke 'k op den eersten Kerstmisdag van 't jaar 1916 in de vochtige sneeuw-steppen aan de Brabantsche kronkel-grenzen mocht meeleven.
* * *
In Mei van dat jaar meldde zich de milicien-sóldaat Pierre Antoine als treinsoldaat op het bataljons-bureau. Hij had juist 'n cursus bij den artillerie-munitie-trein te Dordrecht | |
[pagina 68]
| |
doorloopen en kende ‘dus’ alle singulariteiten van het ‘peerd’. Pierre Antoine had in de laatste dagen van 1914 in zijne woonplaats Valenciennes vrouw en kind verlaten en zich op onbegrijpelijk-handige wijze bij z'n Nederlandsch leger-onderdeel vervoegd. Hij kwam er echter bijna geheel verfranscht aan en ook in Mei 1916 sprak hij nog altijd een potpourri van plat-Fransch, verbasterd Vlaamsch en Nederlandsch-vol-gallicismen en gutturale verwringingen. 't Was 'n reus van 'n kerel, meer ‘une beauté du diable’ dan 'n Adonis: hij had pikzwarte haren, 'n pikant snorretje en dikke, rood-blauwe, ongezonde handen: jarenlang was hij te Hazebrouck en Valenciennes vrachtrijder geweest. Z'n oogen waren z'n karakterspiegel, - die keken zoo open, zoo trouw, waren zoo kastanjebruin als de klare kijkers van 'n jachthond van zuiver bloed. Pierre Antoine bleef slechts één maand bij ons bataljon. Toen eischte de regimentstaf hem nominatief op, zooals deze alle prima-elementen aan de bataljons placht afhandig te maken, - 'n hebbelijkheid, waarmee, zooals 'k later vernam, alle Europeesche regimentstaven zijn behept geweest. Den vooravond der overplaatsing van den treinsoldaat Pierre Antoine, waarover 'k een klein papieren oorlogje verloren had, schetste 'k in mijn kwartier op zwartdrukken van het stafblad No. 49 allerlei veelkleurige strepen, blokken en punten in, aangevende de West-Noord-Brabantsche weerstands-lijnen en den beroemden Brabantschen wal.Ga naar voetnoot(1) langs welke onze troepen en treinen zouden gekantonneerd worden, indien de Britten in Zeeland zouden landen of de Pruisen uit Antwerpen naar den Moerdijk zouden opmarcheeren. Juist had 'k de ‘metropolis’ KortevenGa naar voetnoot(2) 'n bataljon moeten toebedeelen, toen ‘Boy’, de bataljons-terrier en | |
[pagina 69]
| |
specialiteit in het opjagen van koeien-met-volle-uiers, bedenkelijk gromde, 'n Brabantsche muts door de deur-opening verscheen en even later Pierre Antoine binnenstapte. Pierre Antoine klapte z'n hakken tegen elkaar, salueerde ietwat met den Franschen slag en bleef staan. 'k Bekeek hem 'ns goed en kon niet nalaten te vragen: ‘Eh bien, Pierre Antoine, avez-vous des ennuis?’ Hij gaf geen antwoord. Toen presenteerde 'k hem een lange sigaar en deed hem plaats nemen op m'n tweede en laatste stoel. De praatjesmaker Pierre Antoine roerde echter nu niet gauw zijn radde tong. Hij haalde uit z'n smerige portefeuille 'n papier te voorschijn, vouwde 't tergend-langzaam open en zei: ‘mon lieutenant, voici le commencement de ma tragédie.’ Ik las 'n ‘extrait de registres aux actes de mariages de la ville de Valenciennes’, waarin z'n huwelijk stond aangegeven met Sidonie Palmyre de Ternas, geboren te Hazebrouck, 'n stadje in Vlaamsch-Frankrijk. Pierre Antoine hield z'n dikke vereelte vrachtrijders-wijsvinger aan de laatste alinea van 't huwelijks-contract en ik las, na opsomming der namen en data 't begin van zijn tragedie: ....‘ont été unis par le mariage le vingt novembre mil neuf cent dix et qu'ils ont légitimé Noël Antoine, né à Valenciennes le 25 décembre 1909.’.... Ik bekeek Pierre Antoine aandachtig en daar hij wellicht een verwijt vreesde, hakkelde hij: ‘Mon lieutenant, j'ai tant aimé Sido.’ Toen kwam 'n tweede brief uit de smerige portefeuille. Het bleek 'n schrijven van den maire van Valenciennes te zijn, waarin deze zeer delikaat uitlegde, dat de kindertoelage, welke madame Antoine van de Nederlandsche Regeering via het Kriegsministerium genoot,.... verdubbeld was, omdat zij in April 1916 'n kind ter wereld had gebracht, ‘et qu'un vice-feldwebel fut le père coupable’. Pierre Antoine huilde en 't huilen van dien reus klonk | |
[pagina 70]
| |
me als de akelige galm van 'n familie-tragedie. Boy, die dat blijkbaar niet kon verdragen, wreef z'n kroes-snuit over de knieën van Pierre Antoine: ik gevoelde me vrij hopeloos en wist me geen andere pose te geven dan door flink te zeggen: ‘maar, beste kerel, 'n soldaat huilt toch niet!’ Maar Pierre Antoine versloeg me onmiddellijk, vragende: ‘et un père, et un mari, ne pleure-t-il jamais?’ Toen biechtte Pierre Antoine in zijn potpourri van grenstalen op, dat hij thans Sidonie haatte, omdat zij zich aan een aartsvijand en onderdrukker gegeven had; hij moest den kleinen Noël in Holland hebben: hij gruwelde ervan om zijn Noël broertje te laten spelen met 'n Wilhelm of 'n Fritz! En hij haalde uit z'n vettige, uitgerafelde portefeuille 'n pakje vellen van 'n bloknoot, netjes bij elkaar gespeld, en zei: ‘mais lisez donc leurs barbaries!’ Tot mijn verbazing zag en las ik 'n verzameling van zorgvuldig-opgeplakte couranten-knipsels over Valenciennes, meestdeels kleine typeerende staaltjes, hóé de Duitsche bezetting er huis hield: hoe bedden- en linnegoed, kleeren en voeding werden in beslag genomen, hoe de tuberculose-kinderen warm water met saccharine gevoerd kregen, terwijl de melk ter beschikking van militaire cantines en militaire bordeelen kwam. Ik gevoelde opeens, wat wel in dat gemoed van die ruwe omschorsing. Pierre Antoine genaamd, moest omgaan, en, getroffen door z'n fijn sentiment, beloofde ik Pierre Antoine, zonder feitelijk te beseffen wat ik op me nam, dat ik alles in 't werk zou stellen om den kleinen Noël in Nederland te krijgen. Pierre Antoine sprong op en hakkelde: ‘Merci, mon lieutenant, mille mercis.’ Hij sloeg z'n hakken tegen elkaar, salueerde bar-model en verdween. Buiten blies de hoornblazer taptoe en Boy, die van dergelijke weinig-muzikale hoorngeluiden 'n helschen afkeer had, | |
[pagina 71]
| |
jankte zoolang mee, totdat de ‘snorker’Ga naar voetnoot(1) 'n andere dorpstraat 'n beurt gaf. En daar zat ik met 't ‘geval’. Dwaas toch om je zoo te laten gaan onder de influentie van sentimenten. 'k Schreef dien avond drie brieven: één aan 'n Haagschen vriend, die op Buitenlandsche Zaken zat; één aan 'n kennis, die connecties met 't Amsterdamsch comité van Fransche kinderen onderhield en één aan 'n Rijnlandsche militaire familie.
* * *
Eenige maanden vloden voorbij. Geen kantonnement der baronie Breda en van 't markizaat Bergen-op-Zoom bleef ons nomaden-bataljon bespaard. Wij vormden ons-zelf tot impressario's om plotseling en practisch te kunnen opbreken en dag-marschen verder neer te strijken. We sliepen op vlooien-zoldertjes, aan de bermen der wegen en onder de ruiven der paarden. En wij bewaarden ons goeie humeur! Maar soms leek 't me, als ik bij manoeuvres of verplaatsingen de lange nomaden-bataljons op en neer draafde (een luitenant -adjudant doet den dienst als ‘duvels-toejager’, al heet hij eel zeer deftig een ‘verbindings- of bevelsorgaan’), of over die massa's van jonge mannen een willooswordende weemoed dreef, evenals 'n witte avondwolk over 'n klamme beemd gaat hangen. Totdat onverwachts, als voelde één dier velen, dat aan die massa-stilte en geestes-isolatie van jonge kerels iets haperde, 'n zanger met 'n zware bas of 'n volle alt 'n soldatenlied intoneerde; en dan rolden de zonderlingste aria's en wisselden af met naïeve refreinen. Pierre Antoine bleef 'n tijdje buiten mijn gezichtskring. Op 't einde van den na-zomer zou 'n gemengdeGa naar voetnoot(2) Zuidelijke | |
[pagina 72]
| |
Brigade vanuit Bergen-op-Zoom 'n aanval op de vesting Willemstad doen. In lange colonnes trokken op 'n vroegen morgen de Zuidelijken de Zoom over en zwermden langs de smalle straatwegen van Halsteren en Lepelstraat naar 't Noorden. Op die manoeuvre, welke uitmuntte door stof en hitte, commandeerde ik den Zuidelijken bagage-trein, zijnde 'n verzameling van vrijwel geheel vrijgevochten autoriteitjes. Daarbij deden cavaleristen als treinsoldaten dienst, die wegens hun schavuiten-streken bij de cavalerie-brigade van ‘Rooy’Ga naar voetnoot(1) zeer wijselijk ‘verwerkt’ waren. Daar floten getaande havenarbeiders bij den ponton-trein hun zeemansliedjes; daar lummelden de luiste der luie hospitaalsoldaten achter hun ziekenkarren. Daar heschen in den vroegen ochtendstond artilleristen met wapperende haarlokken hun straffe Catz: daar stapten de ‘côteries’ der bleeke schrijvertjes, der schoen- en kleermakers en der ruwe hoefsmeden mee. Alle stammen van Nederland babbelden er hun idioom: je hoorde er Betuwsch en Drentsch, Limburgsch en Friesch, Zeedijksch en plat-Akensch. Brunette, m'n paard, moest er dien dag aan gelooven, voordat het ‘Jan-Klaasen-spel’ opgesloten was en bleef, maar toen die tros en trein Dinteloord binnenratelde, stonden alle kolbakken en kepi's recht en zaten geen hiaten in de voertuigen-colonnes. De meeste voerlui zongen. Zij waren ordelijk en vroolijk geworden, want de toegevoegde wachtmeester had ouderwetsch onder hen gebaasd en gespektakeld. We trokken Dinteloord binnen onder 't zingen van 't Transvaalsche liedje: 'k Hoor, jij is verliefd op Sari, Sari
Maar die pret moet jij laat staan!
Pas maar op voor Pieter en Dani, Dani,
Hul is kèrls, wat so maar slaan’...
| |
[pagina 73]
| |
De meeste Dinteloorders bekeken ons of we onze Nederlandsche taal kwijt waren en toen 'n statige inboorling aan een der wachtmeesters vroeg, welke taal dat was, antwoordde deze zonder blikken of blozen: ‘wij komen van Vlieland’... Op 't marktplein van Dinteloord parkeerden we: de paarden kregen 'n plaats aan de kerk-staketsels. Er ontstond spoedig 'n wirrewarrelend ‘va et vient’ van drenkende en voerende voerlui. Smeden zetten losse ijzers vast en zadelmakers herstelden kapotte lijnen. Er hing 'n gezonde militaire lucht van zweet en mest, en vanaf 'n hooggeladen hooiwagen rolden leuk en lustig de felle gamma's van 'n guitige occarina.... M'n oppasser, 'n turfsteker van Helenaveen, had bij 'n rijken polderboer, wiens landerijen zich tot aan de ‘Eendracht’Ga naar voetnoot(1) uitstrekten, boter en krentebrood veroverd; hij sneed er dikke hompen van en smeerde de boter er kermisdik op. Daar klonk warempel de stem van Pierre Antoine: ‘Mon lieutenant, j'ai faim aussi.’ Die klaplooper! In 'n wip zat hij bij ons en bikte als 'n kannibaal. Nu en dan wierp hij een vragenden blik naar me, wat 'k niet zoo erg aangenaam vond en wij hadden zeker 'n lang gesprek over den kleinen Noël begonnen, toen gelukkig 'n motor-ordonnans me 'n bericht in m'n handen moffelde, waarop gekrabbeld stond: ‘Het hoofd van den Zuidelijken bagagetrein moet onmiddellijk aangetrokken worden tot op vier K.M. achter den staart van het achterhoede-bataljon’. 'k Riep den hoornblazer, die als eenige consigne had: ‘blijf in mijn schaduw’, en een kwartier later trokken we den Dintel over. Ik had Pierre Antoine nog de volgende magere troostwoorden kunnen toevoegen: ‘mon cher ami, je n'ai absolument rien entendu, mais je vous prie, soyez sage et courageux!’ | |
[pagina 74]
| |
Die magere opwekking hinderde me en dien avond schreef ik in 'n pachthoeve van den Kruislandschen polder, evenals in Juni, drie brieven, één naar den Haag, één naar Amsterdam en één naar 't Rijnland. .... Wederom vloden er eenige maanden over heen. De herfst bladerde voorbij. De winter vroor in. We schreven vaak bij walmende smout-lampjes en ondervonden ook wel eens de luxe van slecht geknipte ‘lampes belges’; we ploeterden door modderwegen; we hoorden van soldaten, die af en toe de cafétjes bij de Haagpoort te Breda stuk-timmerden, als de Zuid-Nederlandsche Stoomtram in gebreke bleef. We deden elkaar verhalen van geheele secties, die met schurft besmet waren, van ouwe, grijze ratten, die snachts over de dekens der slapende soldaten escapades maakten en van kameraadschappelijke wandluizen, die pasgekalkte muren van kwartieren met bewegelijke vlekken bedekten. En wij bewaarden ons goeie humeur.
* * *
't Was begin December 1916, dat ik van 'n vertrouwensman der Duitsche legatie een aangeteekenden brief ontving, waarin mij officieus en strikt-privé werd medegedeeld, dat ik me den 25en December om 8 uur voormiddag kon vervoegen bij 't snijpunt van den Elderschen turfvaart en de Nederlandsche grens, tusschen de palen 238 en 239, teneinde Noël Antoine, oud zeven jaren, afkomstig van Valenciennes, tegen bewijs van overgave in ontvangst te nemen. Met den meesten nadruk vestigde de schrijver de aandacht op de grootste geheimhouding. Vast besloten als 'k was om niemand in 't ‘geval’ te mengen, deels uit respect voor de gestelde conditie, deels om mijzelf geen onaangenaamheden van chefs op den hals te halen, besloot ik zelfs Pierre Antoine niet in 't geheim te nemen. Hij zou zeker z'n vreugde rechts en links uitbazuinen! | |
[pagina 75]
| |
De omstandigheid, dat de Duitschers juist den eersten Kerstdag, tevens geboorte- en naamsdag van Noël Antoine, hadden uitgekozen, was te waardeeren als een bewijs, dat hun gevoels-afstomping nog niet volkomen was, en tevens als een uiting van Germaansche Rijn-romantiek en soldaten-Sehnsucht á la Detlev von Liliëncron. Op 22 December, tijdens een regiments-marsch, sprak 'k Pierre Antoine en vertelde hem eenigszins dubbelzinnig, dat ik nog steeds niet in staat was, den kleinen Noël in ons land te krijgen. 'k Vroeg hem of hij me 'n dienst wilde bewijzen en mij behulpzaam wilde zijn bij de volvoering eener geheime opdracht, die 'k in den vroegen morgen van 25 December moest vervullen. Hij gaf me z'n hand en zijn woord er op en wij kwamen overeen, dat hij den Kersttijd drie dagen verlof zou vragen en den 25sten om 5 uur smorgens bij me zou komen. Ik gaf hem geld en een lijstje van zaken, die hij in Breda moest inkoopen en dien morgen bij zich moest hebben: een flacon cognac fine champagne, 'n kistje Havanna's van 25 stuks, twee pond boter en zes blikjes zalm. Pierre Antoine begon me wantrouwend te bekijken, toen hij dat lijstje afspelde, maar beloofde toch voor alles zorg te zullen dragen. Later begreep hij, dat wij op 25 December tegenover de Duitschers onze reputatie en onze correctheid behoorden hoog te houden. .... En zoo naderde 't feest van Kerstmis en van Noël. 'k Telde de dagen af, zooals vroeger op kostschool; 'k betrapte me, dat ik in 't dorpje, waar we ingekwartierd waren, alle jongens bekeek, die zeven jaar oud konden zijn. Ook kocht ik een blauwe wollen trui, die later natuurlijk veel te groot bleek te zijn! 'k Had geen rekening gehouden met de .... ondervoeding.
* * * | |
[pagina 76]
| |
Kerstmis-morgen om half zes reden Pierre Antoine en ik de Etten-Roosendaalsche baan af. 't Was volle maan en vochtig koud. Pierre Antoine reed Black van de bataljonsziekenkar, ik Brunette. Alleen Boy, de boezemvriend van Brunette, vergezelde ons; die vlegel had 'n vervelend-oor-verscheurend kabaal van pleizier gemaakt, toen wij de paarden uit de stallen haalden. Bij 't rooversdorpje ‘het Heike’, officiëel zeer devoot genoemd ‘de parochie St. Willebrord’, sloegen we af naar het Zuiden, lieten Rucphen links liggen, luisterden eenige seconden naar de Kerstliederen, die uit de huizinkjes van de buurtschap ‘de Posthoorn’ de aankomende ochtend-schemering vulden en stonden weldra op de hoogte 17,2, 't nog lange jaren en vele hoofd-officieren heugende heidepunt, waar de meesten hunner 't recht verloren om een tweede of derde ster naast hun balk te plaatsen. We hadden twee uren aan één stuk gereden en wierpen ons voor eenige minuten uit onze zadels. .... De anders zoo woelige manoeuvre-heide lag er nu zoo onbedorven en onbewogen, zoo onaangetast-blank onder de wade van de fijne vorst-sneeuw. De Kerstmis-klokken der horizont-torentjes klepten en dwongen ons hun namen te noemen: dat is Klein-Zundert, daar Schijf, Sprundel, Rucphen, Zegge, ginds Nispen. Dorpjes vol goedmoedige boeren en vol gastvrije herinneringen. En heel van verre, even hoorbaar, als dreef 't op kalme golven nader, beluisterden wij 't bronzen gebom van Roosendaal en Breda. Als 'n heilig Kerstmis-oord leek ons die smettelooze sneeuw-steppe, met haar blauw-aflijnende woud-contouren en de lage bosschages der dennen-aanplantingen, waarover zich donzige vachten spreidden; ze geleken op legendarische heide-hermelijnen, die om stemming en schoonheid aan den feestdag bij te zetten, smorgens uit hun diepe holen gekropen waren en aandachtig hoorden naar de vele, verre Kerstmis-stemmen. | |
[pagina 77]
| |
Pierre Antoine, die nog niet vermoedde hoé rijn Kerstmis wel worden zou, liet zich ontvallen: ‘man lieutenant, c'est ici comme un rêve de Noëll’ .... Hiermee legde hij ons aanknoopingspunt en heel voorzichtig vertelde 'k hem: welke wending die ‘rêve de Noël’ wel voor hém zou nemen en dat Noël, zijn eigen Noël, binnen één uur voor hem op Black zou zitten. Pierre Antoine, de reus en de praatjesmaker, kon geen woord uitbrengen. Hij hield mijn stijgbeugel vast, alsof hij wou beduiden: ‘spring toch in shemels naam onmiddellijk in 't zadel, wacht toch geen seconde meer, zie je dan niet, dat ik maanden gewacht en verlangd heb?’ Ik begreep zijn blik en zijn gebaar, - zijn stilzwijgen, welsprekender dan de meeslependste redevoering. We reden de Rucphensche en Langendijksche heiden af en namen richting op 't hoevencomplex ‘den Achterhoek’, dat aan de Eldersche turfvaart ligt. Om kwart voor acht stonden we bij 't bepaalde punt; 'n klein bruggetje lag daar over de grens-scheidingslijn. We troffen er twee Duitsche wielrijders aan, piepjonge kereltjes uit Holstein, die ons mededeelden, dat ‘der Herr Oberleut'nt’ hen van uit EsschenGa naar voetnoot(1) had vooruitgezonden. Even voor achten - (Duitschers werken veel op chronometers) - kwamen twee ruiters in zicht. Voorop reed 'n officier, daarachter, op ‘eerbiedigen’ afstand, 'n wachtmeester der doodskoppen-huzaren met Noël voor zich op 't paard. 'k Gaf Pierre Antoine mijn kijker, hij had er meer recht op dan ik. Pierre Antoine was niet meer te houden en zou een galop of een ren er op gewaagd hebben. 'k Beduidde hem, dat hij geen voet op Belgisch gebied mocht zetten en zich moest beheerschen. Wij sprongen van onze paarden en bonden ze aan 'n den. | |
[pagina 78]
| |
Ook de Duitschers waren afgesprongen en de Oberleut'nt naderde 't bruggetje. Wij salueerden en keken elkaar 'ns goed in de oogen; toen gaven wij elkaar de hand en noemden onze namen. Daarna teekende ik 't bewijs van overgave in duplo; 't leek wel of ‘iets’ en niet ‘iemand’ werd uitgeleverd! Toen gaf m'n collega den wachtmeester 'n wenk om nader te komen, maar toen hij met den kleinen Noël aan de hand naderbij kwam, rukte de jongen zich los en vloog voor ons door, roepende: ‘Père.... oh père.... cher përe....’ Die heerlijke kinderstem klonk ons als heiligende Kerstmis-muziek. Wij draaiden ons om. Pierre Antoine had er recht op om die eerste oogenblikken niet bekeken te worden. 'k Haalde de cognac, de sigaren, de boter en de zalm uit de zadeltasschen en bood deze kerstgaven aan mijn collega aan. Hij kon ze, geloof 'k best gebruiken, want z'n gelaatstint had veel van de kleur van 'n gele dienst-enveloppe. We dronken uit de kleine bekers onzer veldflesschen 'n slok cognac; hij stelde daarbij een dronk in op 'n spoedig ‘pax hominibus’. Na een kwartier namen we afscheid. Pierre Antoine, de oer-hater van al wat ‘boche’ was, gevoelde zich toch gedrongen om den Duitschen luitenant te komen begroeten; hij klapte bar-model zijn hakken tegen elkaar en salueerde zoo stram als 'n garde-recruut, en toen hakkelde hij eenige dankwoorden, die 'n man-uit-het-volk, die veel geleden heeft, soms zoo fijn-gevoelig en zoo onverbeterbaar op 't juiste moment weet te vinden: ‘Mes lieutenants,’ zoo sprak hij, ‘aujourd'hui il n'y a pas.... des ennemis,.... il n-y a pas des nations,.... ni des peuples,.... aujourd'hui existe seulement un christianisme.... je vous remercie, mes lieutenants.... pour votre charité chrétienne....’ En hij drukte ons zoo krachtig de hand, dat onze knoken in zijn greep kraakten. Toen 'n laatste saluut, en we reden af, stappende en | |
[pagina 79]
| |
dravende tien op tienGa naar voetnoot(1). Om negen uur stalden we onze paarden dicht bij 'n dorpskerkje, waarvan de spits getuige was geweest van 't ‘geval’. We namen den kleinen Noël elk aan 'n hand en toen we 't kerkje binnenstapten, jubelde juist 'n jongenskoor: ‘Gloria in excelsis Deo et in terra pax homnibus....’: de eerste der drie H. Missen, die we dienden bij te wonen, was reeds begonnen. Meer dan voorheen begrepen we de draagkracht van dit onvergetelijke Kerstmis-vers.
* * *
Pierre Antoine is nu eerste knecht in 'n groote dorpsbakkerij. Vijf jaren heb ik hem en Noël niet meer gezien. Elken vooravond van den eersten Kerstdag wordt 'n brief in m'n bus gestoken, waarin Pierre Antoine me zijne Kerstmis- en Nieuwjaars-groeten aanbiedt, geschreven in koeien van letters en in 'n potpourri van grens-talen. En elk jaar zit er 'n ansicht-kaart-photo van den kleinen Noël in. Verleden jaar calligrafeerde de rakkert er de volgende pennevrucht onder: ‘Mon cher lieutenant, chacun a deux patries, la sienne et puis la France, votre dévoué petit Noël’. Alhoewel 'k dat mooi-vloeiende gezegde niet gaarne geheel zou onderschrijven, begrijp 'k wel, dat Noël, de halve Franschman en de halve Hollander, die de tragedie van 1916 nog niet doorvoelt, die woorden wel tot devies zou willen kiezen, maar begrijp ik ook, dat Pierre Antoine, die ongetwijfeld dat devies geïnspireerd heeft, als man met dat gouden hart in die ruwe omschorsing, zoo gaarne die tragedie van 1916 zou willen ongedaan maken. Er zijn naturen, bij welke de levens-smart slechts zeer geleidelijk heelt.
Maastricht, Kerstmis 1921. |
|