Van toen en thans
(1925)–Johan Graafland– Auteursrecht onbekend
[pagina 51]
| |
[pagina 52]
| |
‘Toch wisselen vaak wederzijdsche gevoels-expressies of vallen plots uiteen. Onwillekeurig denk 'k aan de forsche fjorden-muziek van den granieten Grieg en de fijn-gestyleerde symphonieën van Beethoven’.... | |
[pagina 53]
| |
Door het gedaver van de nacht-expresse Düsseldorf-Altona klikklakten onder me de automatische wissels en de rails-knersingen van het spoorlijnen-kruispunt Osnabrück, welks uitgestrekt emplacement zich vliegensvlug afrolde in in een helle illuminatie van lila-witte en vermillioen-roode schitter-seinen, geordend in lange lijnen of verspreid op willekeurige punten. Toen de expresse een kwartier later langs de ‘Dümer See’ en dwars door de Hannoveraansche ‘Mooren’ stoof, geleek hij wel een moeilijk-tembaar cowboy-paard, dat in den vroegen ochtend door den ‘doom’ en den dauw der nevelsteppen rent, en 't een genot vindt als de witte, wazige weilanden-dampen voor hem moeten splijten en zwenken. - Weldra echter verdween het plassige landschap en verschenen de ontwakende kom-dorpen en de wentelwiekende Hollandsche molens. 't Was circa zes uur 's morgens, toen de nacht-expresse over de Weserbrug donderde en onder de Bremensche stationsoverkapping stilstond, me brengend bij het uitgangspunt mijner zwerftochten langs de Noordduitsche kusten. Eens eenige weken den dagelijkschen tred-sleur te vergeten en dan tijdens zwerftochten in onbekende landstreken reisbrieven te schrijven, beteekent geenszins, dat ik een gedetailleerde opsomming en een minitieus-volledige inhoud van het bezienswaardige dier steden en streken denk te geven. Een dusdanig-denkende lezer koope zich een Baedeker of hure zich voor een praatavond een gezellig-keuvelende begeleider van Lissone of Coock. - Maar 't bedoelt méér een individueelen indruk weer te geven, met nu eens sober-opgezette | |
[pagina 54]
| |
dan weer zorgvuldig-geretoucheerde krabbels van 't geografische landschap, de eigendommelijke cultuur-psyche, de nog voortlevende folklore, de inblik in ras-gedachten en rasbegeerten, de expressie van wat de oude en de juist-voortgezette historie liet erven; - en dit alles beteekent vaak een hatelijk ‘pro memorie’ der daden en der dingen, ook wel eens een waarschuwende en wankelende balans, en niet het minst een hartelijke uitnoodiging om te treden in de stille vennootschap eener verstandige ervaring. Dat alles verbreedt ook blik en gebaar, scherpt 'n sneldenkend inzicht en leert veel vergeven.
* * *
Als 'n wonderlijke oer-feeërie van eeuwenlange zee-in-werking, verbeeldde ik mij steeds de zee- en kust-landschappen te zijn, wanneer 'k met een loupe een geografische kaart op groote schaal van Noordduitschland begluurde en dan achtereenvolgens waarnam de breedte der rivier-mondingen, de smalle land-tongen, welke de grillig-gevormde ‘haffen’ aflijnen, de groote en kleine zee-bochten, waarin een zee-arm de miniatuur-eilandjes als knikkers van een continent wierp. Maar ook die kartelingen en die kontouren van schiereilanden en kustlijnen, welke kilometers liniaalrecht kunnen voortloopen, maar ook schots en scheef kunnen verspringen, als trapte de woeste storm-zee er eens builen en zwellingen uit en gaten en deuken in. En in deze soepele natuur-enscèneering van die eeuwig-woeste en die eeuwig-zachte zee, stippelen zich de oude Baltische steden en stadjes als monumentale grens-palen en herbergen de goed-geconserveerde en vaak nog oplevende cultuur-historie van de Scandinavische, koloniseerende landen en van Mecklenburg. Pommeren en Pruisen, die geschiedenis-perioden geleden elkaar beoorloogden of zich als bondgenooten verbroederden. In die kust-strooken verblijven thans de afstammelingen der volksstammen, in welke voorheen Scandinaviërs zich met Saksers kruisten en Wikingers | |
[pagina 55]
| |
met Hanseaten, dus genormaliseerd-krachtige met wild-heftige volbloed naturen. In deze eeuw zou men deze beschouwende vergelijking niet meer kunnen en mogen opzetten, laat staan doorvoeren en uitwerken, vooral niet, indien men daarbij als bijkomende en inwerkende oorzakelijkheid het graniet-blokkige Noorweegsche landschap zou stellen tegenover de kalme kultuur van het Oostfriesche Jeverland of de naarstige nijverheid der groote en kleine Hanze-steden. Maar tóch verloochent zich het bloed der voorgeslachten nooit. Tóch wisselen vaak wederzijdsche gevoels-expressies of vallen plots uiteen. Onwillekeurig denk 'k dan aan de forsche fjordenmuziek van den granieten Grieg en de fijn-gestyleerde symphoniëen van Beethoven. Hun vaak-aanvoelende parallelvisie verbindt en scheidt hen tevens, zonder dat de eerste plagiaat pleegde bij den tweede. Want evenals een internationale bergrug, hoofdstroom of domineerende spoorlijn, zoo ook werd een internationale binnenzee, als de Baltische is, dikwerf een oorzaak van verbintenis en scheiding, van wisselwerking der economische en aesthetische intellecten, maar ook vaak van vlijmend-scherpe contrasten en van hartstochtelijken haat. Als ik een heiden of materialist was, dan zouden nu m'n gedachten naar de twee geschilderde glasramen in de trappenhal van het Haagsche Vredespaleis vlieden, welke het ‘Fatum Supremum’ en de ‘Furor Belli’ in een coloriet van beangstigend-rood uitbeelden, en zou ik gelooven, dat in schier elk tijdperk het onafwendbare noodlot individuen voor-beschikt om met brandende fakkels de wereldschuren te vernielen, waarin het genie en het intellect ter exploitatie gereed liggen.
* * *
De groote Hanze-steden, Bremen aan de Weser, Hamburg aan de Elbe en Lübecq aan de Trave, rechtvaardigen een nadere bespiegeling en weergave van indrukken, omdat | |
[pagina 56]
| |
langs deze handels- en cultuur-etappen de regenten en de kooplieden van de Republiek der Zeven Gewesten hunne relaties te land en te water via de kleine Hanze-steden konden laten doordringen tot in Stettin, Königsberg en Riga. Het Noordduitsche landschap tusschen Bremen en Groningen, het zoogenaamde Jeverland, stond voorheen in nauwe vriendschap met onze Noordelijke Provincie. De zee-begrenzing van dit door vele Nederlanders thans vaak vergeten stukje dietsche grond, bestaat evenals bij ons uit 'n lange, schilderachtige rei van duinen-eilanden, die op 't oogenblik door de Noordduitsche Lloyd met veel zorg als badplaatsen worden aanbevolen en waarheen geregelde bootdiensten zijn ingericht. In 't natuurlijk-historisch museum van Bremen kan men een maquette op natuurlijke grootte van een Borkumsche duin-richel bewonderen en op alle stations der Hanze-steden en van 't Jeverland hangen de spoorwegdiensten tusschen de Oostfriesche stadjes Embden, Norddeich, Carolinensiel, Harl en Wilhelmshaven met de tegenoverliggende eilanden Borkum, Juist, Norderney, Lange-, Spieker- en Wanger-oog aangeplakt. In het Jeverland-zelf komt het maandblad ‘die Tide’ uit en men leest met verbazing, welke markante overeenkomst in volks-karakter en volks-architectuur bestaat tusschen deze Oostfriezen en onzen stam. Daar strekken zich dezelfde soort lage landen en polders uit als bij ons, daar werken gelijke waterkunstwerken en wonen dezelfde voor niemand-buigende boeren. Nu oreeren en orakelen wij, Nederlanders, zoo gaarne over een royale en in geen geval imperialistische opwekking van het stambewustzijn, wat vrij gemakkelijk bij de Vlamingen en de Transvalers gaat, maar zouden wij ook niet eens de Noordfranschen en Oostfriezen mogen gedenken?
Bremen, 18 Augustus 1921. |
|