Van toen en thans
(1925)–Johan Graafland– Auteursrecht onbekend
[pagina 37]
| |
[pagina 38]
| |
‘En evenals, wel eens in 'n stik-donker bosch onverwachts 'n electrische zaklantaarn wordt aangedraaid en wij geënerveerd onze oogwimpers neerknipperen, zoo gaat er ook éénmaal in ons leven 'n beving door onze zinnen en onze zenuwen, wanneer die gevreesde, die gehate, die verafschuwde en die vervloekte Dood plotseling voor ons staat’.... | |
[pagina 39]
| |
Mannen - Soldaten.
In een der episoden van de ‘Hel’, 'n gedicht van den grooten Italiaan Dante, lezen wij de volgende regels: ‘Wij zijn ter plaatse gekomen, waar ik u gezegd heb dat gij 't lijdend volk zoudt zien, dat 't goed der ziel verloren heeft.’ * * * Gij allen, soldaten, staat sedert eenigen tijd in 'n keerpunt van uw leven; - gij hebt de mijlpaal achter u, die aan de huiselijkheid en aan de onbezorgde jonkheid 'n einde stelt en er is 'n leegte geslopen in uw jong bestaan. Gij komt uit 'n maatschappij, welke door de mobilisatie en door den geisoleerden toestand, waarin onze Natie, ongewild en noodgedwongen, geraakt is, - in het leger, dat u toeschijnt 'n kwelling en geen strikte noodzakelijkheid te zijn. Gij laat wellicht zorgbehoevende ouders of familieleden achter en kunt ze niet helpen. Gij weet dat door de schaarschte van levensmiddelen en 'n karige distributie van deze, die toestand van hulp-behoevendheid in deze vijfde mobilisatie-winter nog zal stijgen.Ga naar voetnoot(1) Koude en gebrek staan in 't komende najaar voor de deur. Ik kan mij voorstellen dat gij s'avonds, wanneer gij nietmeer in een rustig bed maar op 'n rumoerige soldaten-chambrëe moet gaan slapen, gij vaak deze rust niet onbezorgd en zonder gedachte aan huiselijk leed zult genieten.
* * * | |
[pagina 40]
| |
Bovendien! Al uw hebben en houden kreeg een cijfer; gij werdt genummerd, gekeurd, ingeënt, gebaad, geknipt en gericht. - Uw vrije uren zijn afgepast. Uw eten krijgt gij als bij de bedeeling. Uw lichaam wordt gerekt en gelenigd. Nu eens moet gij stijf-staan, dan slap-doen; - nu hardlooperspelen, en dan koud-kalm kruipen als een huisjesslak. Dat alles is tegen de vrije natuur van 'n Nederlander. Alles wat op drillen en richten gelijkt, is bij ons uit den booze. Er is iets in uw leven gekomen, wat u hindert, iets wat u tegen staat. En die hinder en die tegenslag zijn verklaarbaar. - Ons karakter heeft zich nooit aangepast aan de idee ‘oorlog’, maar steeds vrede betracht, toen wij eenmaal vrij waren en vrij wilden blijven.
* * *
Maar! - Alleen wat ge u van uw vroeger leven, toen gij géén uniform droegt, heel gaarne en met veel vreugde herinnert, komt thans voor uw geest, wanneer ge u s'avonds met dat lamlendige gevoel van een tekort en een weghalen uit uw huiskring op uw stroozak smijt. Gij bedenkt niet in welke tijd van nationaal belang gij soldaat moest worden, en gij wilt niet doordenken, hóe die tijd nog worden kan. Laat ik u dus even helpen.
* * *
In welke tijd werdt gij soldaat? Mannen, moet ik u die ellende schilderen, welke geleden wordt op de slagvelden, in de lazaretten, in de hospitaal-treinen: - meer nog in de gedachten en in de gevoelens van die duizenden vrouwen en kinderen, die weduwen en weezen | |
[pagina 41]
| |
werden, of die hun vaders en zonen terugkregen uit dien strijd van Europeesche schande, - half-verdoofd, waanzinnig, idioot, imbécile, verstompt, zonder armen of beenen, blind, - stukken romp en stukken lichamen? Gij weet dat. Gij hebt wellicht bij de uitwisseling van Engelsche en Duitsche krijgsgevangenen die geschonden lichamen met die oogen erin, waaruit verdierlijking van 't menschelijke sprak, heel even, dééls met medelijden, dééls met walging, aanschouwd. Gij hebt de schanddaad van de menschheid, na 'n zoogenaamde beschaving van tientallen eeuwen doorvoeld.
* * *
Moet 'k u spreken over ons land, dat niet meer door de staten om ons heen bekeken wordt met die vroegere vriendschapsblik, - maar, dat zich begluurd en bespied en bestudeerd weet door staatslieden en door strategen met een groot vergrootglas om toch maar te ontdekken, hoe wij te vangen zijn in dat net met die nauwe, steeds inkrimpende mazen, van een of andere oorlog-voerende partij? - En, als wij er inzitten, zullen we springen en spartelen in dien ongelijken strijd van 'n klein volk, dat wanhopig worstelt en ten leste geworgd wordt, en stikt.
* * *
Moet 'k u spreken soldaten, over de honger en de armoede, waarin ons land gedompeld is? Ook gij hebt die bleeke kinderen gezien, die de slachtoffers zullen worden van ondervoeding en tuberculose, - van verwaarloozing, verwildering en onteering. Ook gij weet dat reeds Moeders van u lieden zijn, die moedermelk gaan missen om uw jongste zusjes en broertjes te voeden! Weet gij ook dat vrouwen van soldaten, voorheen voorbeeldige echtgenooten en moeders van een gelukkig gezin, óf | |
[pagina 42]
| |
uit nooddwang, welke hun bijna de keel van gebiek toeknijpt óf uit zingenot, door den huidigen toestand geprovoceerd, - evenals in Frankrijk en Duitschland geworden zijn tot publieke vrouwen en betaalde prostituées, en, dat gij er ook schuldigen in zijt! - Weet gij ook, dat, velen onzer bezig zijn, om de hechtste steunpilaar van de Nederlandsche samenleving, het huwelijksgeluk en de huwelijkszegen, te verkrachten. Ook gij ziet dat hongerspook naderen, dat erger dan bij het beleg van Leiden thans geheel Nederland gaat uitmergelen, 't hongerspook, dat geassocieerd is met den Dood.
* * *
De Dood! 'n Begrip, dat wij soldaten vreezen, en waarmee wij, mannen van doodmaken en doodschieten, van verminken en verdelgen, moesten vertrouwd zijn als dorsten wij Hem hier elk oogenblik in ons midden te ontvangen. Dat begrip van onmacht en van ineenstorten, dat plotseling als 'n aardbeving in ons lichaam davert en een einde maakt aan ons leven, aan onze liefde en aan al ons lijden. Die Dood, welke wij, Nederlandsche soldaten, niet genoeg kennen. De meesten onzer vinden 'n lijkkist onaangenaam, 'n begrafenis drukkend, 'n kerkhof akelig. Ja, wij hebben gelukkig de zeis nog niet gezien, welke geheele bataljons van mooie, jonge mannen wegmaait en die aan de fronten nog maar altijd aangescherpt wordt om toch gewet en vlijmend te blijven. Want, wij jonge lieden, die misschien in dit leven nog een ideaal verlangen of bezitten, wij schuwen den Dood, wij willen 'm niet begrijpen, wij denken er niet over na: hóe doodsoorzaken en doodsgevolgen ten opzichte van ons bestaan zullen worden. | |
[pagina 43]
| |
En evenals wel eens in 'n stik-donker bosch onverwachts 'n electrische zaklantaarn wordt aangedraaid en wij geënerveerd onze oog-wimpers neerknipperen, zoo gaat er ook eenmaal in ons leven 'n beving door onze zinnen en onze zenuwen, wanneer die gevreesde, die gehate, die verafschuwde en die vervloekte Dood plotseling voor ons staat....
* * *
Bedenkt mannen, dat, - (nu gij uit uwe familie in 't doodelijke en het doodende leven geworpen zijt) - niet alleen 'n signaalhoorn of 'n geweer-schot alarm kan maken in dat leven, - maar, dat er ook 'n klok-geluid is, welk voor ieder onzer, ongevraagd en onverwachts, begint te razen en te joelen! ‘Er moet gestorven worden!’ En dan? * * *
Heb ik u thans op de plaats gebracht, waarvan ik u bij den aanvang zei, dat gij het lijdend volk zoudt zien, dat het goed der ziel verloren heeft? De Dood ligt als 'n straf op 't menschdom. 'n Slechte begeerte, gevolgd door een slechte daad, veroorzaakte die straf. Niet alleen onze stamouders, ook wij, soldaten, laten 'n revolutie tegen het hoogste Wezen rumoeren in onze hersenpan. 'n Revolutie, welke ook in onze samenleving, ook in ons huisgezin, ook in elk onzer, revolteert tegen God en tegen 't Staatsgezag. Mannen, ik zou niet gaarne van u 't volgende durven veronderstellen: Indien er iemand onder u is, die in deze laatste jaren van oorlog en van doodslag in ons land van vrede en van verdraagzaamheid, nadeel heeft gedaan aan den Staat en aan | |
[pagina 44]
| |
burgers, door smokkelarij, door samenspanning, door ontduiking van de wet, - vooral om geld bij elkaar te schrapen en aan zijn passie te voldoen, - hij zegge in zich-zelf: ‘dat beken ik en dat was slecht’. Indien er iemand onder u is, die in deze jaren van verwildering en van verwarring in ontucht viel door misbruik te maken van een gevluchte vrouw of de vrouw van zijn makker, - of die ontucht bedreef met zich zelf, tegen de ons gegeven natuur en tegen de natuurlijke sexueele wetten, - hij zegge in zich-zelf: ‘dat beken ik en dat was slecht’. Indien er iemand onder u is, die de ideeën van anarchie in zijn binnenste voedde en ontevreden werd in zijn huis, jegens het gezag, ten opzichte van zich zelf, - die inwendig dweepte met het opwerpen van barricaden en het treiteren van overheidspersonen, - hij zegge in zich-zelf: ‘dat beken ik en dat was slecht’.
* * *
Mannen, laten wij 't bekennen: deze tijd van den Dood heeft ons niet gebeterd en niet gelouterd. - deze zucht naar geld en goud, deze jacht op heftigheid en hartstocht, deze koestering van ideeën van oproerkraaiers, - o, zij slapen in ons, zij nestelen zich in ons, en zij trachten bij ons te blijven. Wij bezitten ze nu, óf bewust en in heel hun wezen, óf onbewust en in hun kiem, - ondanks die Dood, wiens knoken en knekels aan 't klokketouw hangen en die wachten, - wachten op 't alarmsignaal om te trekken en te luien!
* * *
Wij allen, soldaten, zijn 'n deel van dat lijdende volk geworden, - van die massa, die degenereert en demoraliseert. | |
[pagina 45]
| |
die geen besef meer heeft van mijn en dijn, - die geen gevoel meer bezit voor kunst en kennis, - die geen liefde meer aankweekt voor godsdienst en staat, - die geen ontzag, geen medelijden, geen zelf-respect, geen eergevoel meer op prijs stelt, - maar die egöist, zelf-vergoder, sexualist in hart en nieren is of wordt, - en die alléén de stof aanbidt en het slijk, - de materie en 't materiaal! Dat zijn wij, óf geworden, óf wij staan op 't punt dit te worden.
* * *
Revolutie heft haar rooie vaan hoog in ons op en wij staan in enkele redeneeringen en in enkele handelingen rééds verder. Wij staan bij een débàcle: bij de anarchie. Anarchie, welke onze geestelijke plichten bespot en onze staatsverplichtingen geheel wil uitschakelen. Anarchie, welke de hartstocht van den man ten opzichte van de vrouw zonder palen of perken laat botvieren, - die vrouw meer verlaagt dan tot slavin van den Romein of den Mongool, en haar maakt tot 'n werktuig (te koop of te huur), tot bevrediging van drift en van uitleving, daarbij alles uitschakelend: haar en eigen gezondheid, haar en eigen stand en staat, haar en eigen recht en reden, - maar vooral haar hoogheid, haar moederschap, haar van oudsher gezegende en door alle volken geheiligde vruchtbaarheid. Anarchie, die zoowel staatsambtenaren aantast in 't rechtvaardig volvoeren van hun taak, als stedelingen en soldaten, die steenen en stokken grijpen om ruiten en ramen in te rammeien. Zoover zijn wij Nederlanders gekomen in dezen tijd van beschaving. Bah, beschaving lijkt wel besmetting.
* * * | |
[pagina 46]
| |
En in dezen tijd van besmettende beschaving staan wij, jonge mannen, plotseling in den strijd van het leven en in den strijd bij den dood, alleen, vrij in avonturen, temidden van vrienden en vijanden, van goede en slechte menschen, en wij denken in onze onafhankelijkheid, onze zucht naar genot en ons gemis aan tucht, dat wij op eigen beenen kunnen staan en niemand noodig hebben.
* * *
Ik kom thans tot het tweede gedeelte van mijn beschouwing: bedenkt hoe deze tijd voor u worden kan. Niemand onzer weet wat Nederland nog te wachten staat. Voorspellen is gewoonlijk gewichtig-doenerij. Maar nadenken over de toekomst is een eisch van verstand en welbegrepen eigenbelang. Nu de militaire landswet u in het zand van de wereld heeft geslingerd, gelijk de discuswerper zijn discus, en gij daar alleen ligt, aangewezen op u zelf, zijn er slechts weinigen, die u oprapen en het vuil van uw lijf willen vegen. Hoe wordt de maatschappij tijdens uw diensttijd? Gij hebt wellicht eens bijgewoond hoe de massa, stroomend uit nauwe straten en stegen plotseling tehoop loopt voor winkels en magazijnen: hoe het dan gonst als een bromtol, en er 'n druk hangt over de menigte, welke naar het gewone oproersein haakt: de straatsteen in de winkelruit. Dan verschijnt politie, er volgt een charge en 't wordt weer kalm. Is 't dan gedaan? Neen, mannen, dan is het opgeschort, en slechts voorloopig stopgezet. Meer dan ooit zal deze aanstaande, vijfde mobilisatiewinter in 't hart van elken ontevreden Nederlander karakters griffen, welke het maken van wanorde uitduiden. Een onzer burgemeesters zei het zoo juist aan zijn burgerij: | |
[pagina 47]
| |
‘Wanorde beteekent hongersnood’.Ga naar voetnoot(1) Misschien wordt ook gij voor 't vraagstuk gesteld: Knielen en mikken en schieten, of wel 't plegen van sabotage, dienstweigering, anarchie in den troep, dus bevordering en uitbreiding van wanorde. Wij jonge mannen zullen misschien te beslissen krijgen door onze wapenen en onze macht: Burger-oorlog, dus hongersnood; of handhaving van het Nederlandsche Staatsgezag, dus geduldig-dragen van mobilisatie-leed. Wij hebben te kiezen! Wij moeten misschien oprukken tegen 'n buitenlandschen vijand, welke overmachtig en overmoedig is en vol listige oorlogservaring. Wij zullen misschien onze makkers zien sneuvelen of als waanzinnigen hooren gillen van woeste pijn om toch maar te sterven of van wilde passie om toch maar te dooden. Vergiftig gas en laaiend vuur, stalen scherven en bommen van vliegtuigen zullen ons dan omringen, en dan, dan meent gij misschien, dat gij aangekomen zijt op die plaats van de Hel, waarin gij dat lijdend volk zoudt zien, dat het goed der ziel verloren heeft. Neen mannen, die meening is onjuist. Wij zullen dan in onze vol water geloopen granaattrechter, in onze versplinterde schuilplaats, achter dat ineengestorte zijweer, neervallen in die onmacht, in dat verlies van zelfbeheersching, indien wij slaaf zijn gebleven van ons zelf en ons verlaagd hebben tot galeiboef van onze dierlijke drift. Wij zullen ons dan geen soldaten en geen Nederlanders meer gevoelen, maar louter menschen, die naakt en onbeschermd de Dood om ons heen zullen zien. Maar dat is niet ten einde. Die oorlog om u heen, - die strijd, zoo verfijnd-zedeloos | |
[pagina 48]
| |
als er ooit een bestond, is slechts 'n schaduw van den oorlog, welke nu en later in ons woedt, in onze kleine wereld van ruwe hartstochten en groote ongerechtigheden. Wanneer wij overwinnaars blijven van ons zelf, dan worden wij juist in deze tijden van tegenslag en van treurnis gelouterd, dan passeeren wij die Hel van Dante, die Hel van ons leven. Want ons leven behoeft immers niet te eindigen met een Hel en met een Dood van het geluk.
* * *
Ik moet eindigen. Kunnen wij kleine menschen alleen op eigen voeten pal staan in den chaos van den wereld-oorlog, in den chaos van 'n oorlog in ons zelf? Voelen wij niet den grond wegzinken als bij 'n aardscheuring? Kennen wij de plaats in den walmuur, waarin ieder onzer als 'n simpele steen gevoegd wordt? Of zijn wij hoovaardiger dan Absalon, verwaander dan Nero? Deze tijd heeft ons volk afkeerig gemaakt van het geestelijke en het godsdienstige in den mensch. Omdat in deze tijd de materie en 't materiaal hoofdzaak schijnen en de streving naar verheffing van hart en geweten gesmoord wordt door de tijds- en volksondeugden, welke ik u zoo juist heb aangestipt. En toch zal de wroeging in ons volksgeweten eenmaal spreken. Indien wij dan door verheffing van onzen geest en vernedering van onze stof reeds tot dat bewustzijn zijn gekomen, dan zullen wij in de toekomstige maatschappij, welke na dezen wereldkrijg een jong-energiek leven begint, ons des te gemakkelijker een plaats weten te heroveren. Daarom mannen: Wees geen kwezels en geen lafaards. | |
[pagina 49]
| |
Slaat uw oogen niet neer en legt geen anarchie in uw blik. Staat niet met uw rug naar de zon! Ploegt diep, terwijl de luilakken slapen! Maakt u eigen met de stem, welke spreekt in uw geweten voor geestelijke verheffing! En handelt dan onmiddellijk! Lacht en zingt veel. Vreest niets en niemand, nóch u zelf, nóch de rotheid van de maatschappij, nóch een blik op de knokkel-vingers, welke wachten om te trekken aan 't klokketouw van den Dood. Ik heb gezegd.-
Roermond, Mei 1918.Ga naar voetnoot(1) |
|