Van toen en thans
(1925)–Johan Graafland– Auteursrecht onbekend
[pagina 9]
| |
[pagina 10]
| |
....‘En 't was alsof hier weleer 'n Graalsage haar oorsprong had gevonden en door de laan ridders moesten aanrijden om samen te komen’.... | |
[pagina 11]
| |
De grijsblauwe avond-nevel, welke opkwam en wolkte in den langen-lijnrechten Zundertschen straatweg, stond even te tintelen in het Aprilrood der late voorjaarszon. Donkerte viel, en zilverwit sloop de lichte nacht-mist tusschen de knoestige knot-stammen, gestreept met diep-bruine schrammen en onverwoestbaar-ruwe schorsen. De nacht sloeg het daglicht uit en de hei-boeren bemerkten dan schimmen, die sluw en slinks door 't hoogstaand dennenhout schuifelden. Dan leek de avondlaan een groot, Gothisch middenschip met opgaande welving van takken-lijnen op de massieve boomen-pilaren en in die wijde ruimte bleven de gebeden zweven van de vele vragers dezer aarde. De oude wereldtijd trad door die laan van natuurlijk Gothiek vooruit en in z'n vele voorhoofd-rimpelen leefde even de geschiedenis van groote tijden op, toen Rijsbergen ontstond om 't offer-altaar van de godin Tassandria op de nabijgelegen Tichelsche heide. Op den achtergrond der lange laan torent boven de takkenwelving de kerk haar spits hôog in 't avondblauw en de oude tempel-stijl teekent haar slanke nacht-silhouette in grootsche fijnheid van vorm en lijn, spook-figuur van vroegere geheimenis, - dateerend uit de periode, toen dit land bewoners kreeg, deze bewoners zich tot een gemeenschap vormden en er 'n geboorteland ontstond. 't Kleine Rijsbergsche kerkje lag er dien April-avond als in dien vóórtijd en als eenig levensteeken in de nacht-somberheid klaarde 'n licht op de miniatuur-ruiten der spits-bogige kerkramen, in lood gevat en uit hun vorm verzakt; - de | |
[pagina 12]
| |
rein-roode goud-glans van de Godslamp bloeide er als een kostbare nacht-bloem. En 't was alsof hier weleer 'n Graal-sage haar oorsprong had gevonden en door de laan ridders moesten aanrijden om samen te komen. Gedachte aan de voor ons bijna tijdelooslijkende tijden der vroegste middeleeuwen!
* * *
Daags daarna beklom 'k den toren, 'n Wenteltrap van oude baksteen met veel-betreden, uitgesleten dorpels bracht me tot de eerste verdieping. De cel was er nog, waarin eens de misdadigers werden opgesloten en ‘onder den toren’ moesten uitboeten. De stroozak lag er nog, vuil-zwart en vol stof, en ongedierte kroop over 't lang-verlaten leger. In 'n hoek stond de houten kist te vergaan in wormsteken en vochtige, roode roest vrat in 't zwaar-ijzeren gevangenis-beslag. Op de tweede verdieping hingen één kleine en twee groote klokken met krachtige klepels: de massale mantels waren groen uitgeslagen van de regenstormen, welke wel ertegen moesten ratelen, en grijs-witte vuilheid van toren-kraaien en kerk-duiven hing op 't reliëf der antieke letter-karakters. Uit een kast tiktakte de koperen kerk-klok als trippelde de tijd hier steeds verder en verder naar 't wereld-moment, dat de tijd eindigt te zijn. 'n Verwildering van takken en stroo, van stoppel-veeren en witte vogel-skeletten verhinderde steeds de opstijging om hôoger in het netwerk te komen van balken en gebinten, waarover de vermolmde ladders steeds hooger liepen in de slanke spits. Uit 'n raam der derde verdieping stak een vlaggestok en wapperde 't rood-wit-blauw evenals in elk grens-torentje. 'n Vergezicht van uitgebreide valleien strekte zich heinde en wijd uit: de Weerijs kronkelde in diepe bedding door | |
[pagina 13]
| |
de weilanden, vaarten en slooten lijnden de landerijen af, denneboschjes lagen er tusschen gegroepeerd als hout-partijen in 'n stadspark. Een boomgaard van bloeiende kersenboomen bloesemde in witte lente-teerheid en in de dennen-aanplantingen stonden alle schakeeringen van geel en groen, van af de donkerste sparren-kleur tot het felste zeegroen. De kweekerijen van aardbeien en frambozen, staken de stokken omhoog, waarom de gebogen twijgen gebonden waren als lichtbruine zonneschermen. Aan den verren horizont verflauwden de tinnen en de torens der nabijgelegen dorpen, gelegen op de kronkelgrens van Belgisch en Nederlandsch Brabant. Tusschen de bruine heidevelden blonken de ovale en ronde plassen als gevallen zonneschilden en in hun spiegelende blankheid dreven de Aprilwolken voorbij.... Vér grensland van mooi en van nog ongekend Nederland!
Rijsbergen, 8 April 1916.Ga naar voetnoot(1) |
|