Van toen en thans
(1925)–Johan Graafland– Auteursrecht onbekend
[pagina 3]
| |
[pagina 4]
| |
‘Starend erover lijkt 't land waarop men staat, een verlaten wereld van onveranderlijkheid’.... | |
[pagina 5]
| |
Einde November liep de groote visch-vijver uit en na eenige vorst-nachten was 't gladde grond-ijs voor eenige uren berijdbaar. Sindsdien bleef de rivier stijgen. Regenbuien vielen vanaf de Fransche hoogvlakte tot aan de rivier-monding in de lage landen. De golvingen en plooien der breede uiterwaarden liepen vol water en er ontstonden kleine eilanden met in 't nauw gedreven hazen erop en smalle landtongen, waarop eendenvluchten neerstreken. De ‘steppen’-weilanden lagen heinde en verre verlaten. De zwarte, forsche armen der grientboomen wilden, opgezwiept door de oer-kracht van den winterwind, de zware stammen uit den kleigrond trekken. Regenval ruischte na regenval, dag aan dag, nacht aan nacht, en droefgeestige donkerte kwam over de uiterwaarden. Meer en meer omvatte de groote rivier met hare grijparmen de omliggende gronden.
* * *
Nog juist kon men van de stads-tinnen en de dorps- huizingen, welke even den verren horizont aflijnden, de dofgrijze verven bemerken, als had de schilder December ze in enkele typeerende potloodstreepen op den achtergrond van het overstroomde landschap willen krabbelen. De storm-wolken, die in vlugge vaart het hemelgrijs afjoegen, geleken op vluchtende schepen-eskaders, met zwarte wappervlaggen aan den boeg en tot berstens toe gespannen zeilen aan de masten: - er blies 'n oceaanbries in. Als de ratelende regenval ophoudt en achter de kruiende | |
[pagina 6]
| |
wolken de bleeke zon knipoogt, dan schittert een fonkelend coloriet van staalblauw en zilverwit op de uitgeloopen rivier, wier bed steeds grooter wordt, en tenslotte tot de breedte van een zee-arm klimt. De rivierbocht was verdwenen, een wintermeer ontstaan! Alleen groepen en lijnen van boomen, heggen en aflsluitingen wijzen op de vroegere weilanden. De hooge, met steen-beslagen spoorwegdijk ligt er tusschen gegooid als de ‘barage’ van de Gileppe in het landschap van Spa. De dijk keert het water en perst de stroom tusschen de granieten bruggehoofden. Hier springt 't tegen op met golf-geraas en driftig spat 't witte schuim. De effene, vredige landouw van fijne ijzel en sneeuwdons is herschapen in een ruwe woestheid van wild water, dat alles meesleurt en wegslingert met 'n onweerstaanbare aandrang. Starend erover lijkt 't land, waarop men staat, 'n verlaten wereld van onveranderlijkheid, waar water wielt, een hemelgewelf zich koepelt en een stuk aardgrond bestaat, om erop te blijven leven.
* * *
.... Over de plaat-ijzeren spoorweg-brug stapt de schildwacht met hoogen kraag en omwikkelden halsdoek, kalm, onverstoorbaar. Hij rilt en stampvoet, met ongeduld wachtend op de aflossing. Ruwe regenvlagen slaan tegen de breede brug-diagonalen en beneden gromt 't grauwe stormgewoel. En 't klinkt en 't klatert, en 't juicht en 't joelt in die mooie stormnacht als de stormloopers bij een frontaanval, die onder kanongebulder steeds voorwaarts springen, klimmend en springend over alle hindernissen, opruimend álle versperringen, meesleurend alle lafaards, vernietigend álle tegenstanders. En 't slaat en 't stampvoet, en 't rammelt en 't rommelt | |
[pagina 7]
| |
als 't rennen van huzaren-regimenten, de keiharde koppen gebogen over de uitgerekte halzen der stormende rossen, hoog-zwaaiend de zwarte zwaarden, golfkam ná golfkam, als de loeiende vloedgolven van dien huilenden nachtstorm. Aldoor vallen de regenvlagen, aldoor rumoeren de nachtstormen. Onverstoorbaar stapt de schildwacht door 't noodweer met starre kalmte en stalen onwrikbaarheid.
Buggenum, Nieuwjaarsavond 1916.Ga naar voetnoot(1) |
|