Op den roos.
BY den Roos, schoon van verwe en lieflyk van Geur, dog welkers steel met Doornen bezet, en wiens bestaan kort van duur is: word des Menschen Leeven niet onaardig vergeleeken; hoe schoon en lieflyk ook het Leeven is, haar steel, ofte bestaan, is meede wel bezet met Doornen van Moeiten en Verdriet, want uyt het stof komt het Verdriet niet voort: nogte de Moeite spruyt niet uyt der Aarde: Maar de Mensche word t[o]t Moeite gebooren; gelijk de spranken der vieriger koolen haar verheffen tot vliegen. Job.5.v.6. heeft niet de Mensche eenen strijd op der Aarden? ende zyn zyne Dagen niet als de Dagen des Dagh-Looners? gelijk de Dienstknegt hygt na de schaduwe: ende gelijk de Daglooner verwagt zyn werkloon: alzo vergelykt Job dit leeven. Cap.7.v.1. het geene als een regt Badwater van Bethesda, (met allerlei elendige omzet) is aan te merken: en ook als een Bloem kort van duur is. Alle Vleesch is als Gras, ende alle zyne Goedertierendheid als een Bloeme des Velds. Het Gras verdord, de Bloeme vald af, als de Geest des Heeren daar in blaasd. Jes.40.v.6. De Daagen des Menschen zyn als Gras, gelijk een Bloeme des velds zoo bloeid hy, als de Wind daar over gegaan is, z[o] is hy niet meer, ende haare Plaatze kendze niet meer. Psalm.103.v.15. Alle onze Dagen gaan heenen door uwe Verbolgendheid: wy brengen onze Jaaren door als een gedagte. Aangaande de Daagen onzer Jaaren, daar in zyn 't zeventig Jaar: ofte zoo wy sterk zyn tachentig Jaar: ende het uytneemenste van dien, is Moeite en Verdriet: want het word snellyk afgesneeden, ende wy Vliegen daar heenen. &c. leerd ons alzo onze Dagen tellen, dat wy een wys Herte bek[o]men. Ps.90.v.9.
Die d'ydelheid des Leevens ziet,
Doorspekt met Moeiten en Verdriet,
Versterkt zyn Geest, na God gerigt,
Als Roozen-waater het Gezigt.