Op den boomen.
DE Boomen (waar van den eene Vrugt draagd en de andere niet; veele goede, andre wederom kwaade Vrugten voortbrengen) zyn Zinnebeelden van de Menschen: gelyk als Gods Woord deselve daar by vergelykt; de Apostel Judas zegt, van de ingesloopene godlooze in de Gemeynte, zy zyn als Boomen in het afgaan van den Herfst, [o]nvrugtbaar, tweemaal verstorven, ende Ontw[o]rteld. v.12. Gezeegend daarenteegen is de Man die op den Heere vertrouwd: ende wiens vertrouwen den Heere is. Want hy zal zyn als een Boom, die aan het Waater geplant is, ende zyne wortelen uytschiet aan een Riviere, ende gevoeld het niet wanneer der een Hitte komt, maar zijn Lof blyfd groen: ende in een Jaar van droogte zorgd hy niet, ende houd niet op van vrugt te dragen. Jer.17.v.7. op gelijke wijze beschrijfd David den Man die Lust in Gods Wet heeft, hy zal zyn als een Boom geplant aan waterbeeken, die zyne Vrugt geeft in zynen tijd, ende welkers blad niet afvald: ende al wat hy doet zal wel gelukken. Psalm.1.v.3. onze Zaligmaaker vergelijkt de Menschen veel by Boomen[,] maakt den Boom goed ende zyne vrugt goed, ofte maakt den B[oo]m kwaad ende zijn[e] vrugt kwaad, want uyt de vrugt w[o]rd de Bo[o]m gekend Math.12.v.33. Alzoo een yder goede Boom, brengt voort goede vrugten, ende een kwaade Bo[o]m kwaade vrugten. Een goede Boom kan geen kwaade vrugten voortbrengen: nog een kwaade Boom goede vrugten voortbrengen. Een yder Boom die geen goede vrugten voortbrengd, word uytgehouwen, en in 't Vuur geworpen. Math.7.v.17. want wy alle moeten geopenbaard worden voor den Regterstoel Christi, op dat een ygelijk weg-drage het geene door het Lichaam geschied na dat hy gedaan heeft, het zy goed, het zy kwaad. 2Cor.5.v.10.
Neem agt, ô Mensch! op gang, en stand;
God heeft u als een Boom gepland,
Met Heil gemest, door Kruys besnoeid,
Draag vrugt! en dog vergeefs niet bloeid.