Op den leeuwrik.
WOnderlijk hoog verheft zig de Leeuwrik in de Lugt, en sweefd al zingende booven ons Gezigt: een Leerzaam Zinnebeeld den Geloovigen, om met een verheevene Ziele-vlugt na booven te stygen, verlaatende de doffe Aarde ende God verheerlijkende in den Geest, door de vernieuwinge des Gem[o]eds. Rom.12.v.2. Alle die hier in den draf der Weereldze begeerlykheeden vroeten, gelijk de Swynen, die verheerlijken God niet; deeze zyn vyanden des kruyces Christi, welkers einde is het verderf, welker God is de Buyk, welker heerlijkheid is in haare schande, dewelke Aardze dingen bedenken; maar onze wandel is in de Heemelen, waar uyt wy ook den Zaligmaaker verwagten, namelyk den Heere Jezum Christum. Phil.3.v.19. die in den Vleesche zyn konnen God niet behagen, dog gy lieden zyt niet in den Vleesche maar in den Geest, zo anders de Geest Gods in u woond. Deeze Geest getuygd met onzen Geest dat wy kinderen Gods zyn. Rom.8. welken Geest wy hebben ten onderpand van onze Erfenisse tot de verkreegene verlossinge, tot Prys zyner heerlykheid, Ephe.1.v.14. deeze is een onverdervelyke, en onbevlekkelyke, en onverwelkelyke Erfenisse, die in den Heemelen bewaard is. 1Pet.1.v.4. dewijle dan ons heil daar booven is, en deze ondermaanse Dingen alle vergaan hoedanig behoorde gy te zyn in heiligen Wandel en Godzaligheid. 2Pet.3.v.11. indien gy dan met Christo opgewekt zyt, zoo zoekt de Dingen die booven zyn, daar Christus is zittende ter Regterhand Gods: bedenkt de Dingen die booven zyn, ende niet die op de Aarde zyn[,] Col.3.v.1.
Hy die met Petrus in 't Gebed
't Gemoed verheft, beschoud (te met)
Des al-bestierders Vol-ops kleed,
Die tot de Ziel zegd, Slagt en Eet.