Op den haan.
De Haan verbeeld wakkerheid en dapperheid: alzo hy den Morgenstond door zyn kraayen aankondigd, en altyd dapper en strydbaar is. Die morgen-wekker roept de Menschen uyt den slaap, om tot haaren arbeid te keeren; maar Gelukkige! die, met Petrus, op het haanen gekraay, uyt den Slaap der Zonden ontwakende, berouw over hunne Misdaaden krygen; gelyk 'er staat ende terstond kraayde den Haan, ende Petrus wierd indagtig des woords Jezu, die tot hem gezegd hadde, eer den Haan gekraayd zal hebben, zult gy my driemaal verlo[o]chenen, ende na buyten gaande weende Bitterlyk. Math.26.v.75. ô! dat wy Menschen (die door onze zondige daaden, onzen Heiland zoo meenigmaal verloochene[n]) als wy den Haan hooren kraayen, hem mogten aanmerken als roepende, [o]ntwaakt gy die slaapt en staat [o]p uyt den dooden, en Christus zal over u ligten. Eph.5.v.14. de Waakzaamheid, en Dapperheid beveeld ons Paulus zeer nadrukkelyk, zoo laat ons dan niet Slaapen, als andere, maar laat ons waaken ende Nugteren zijn. Want zy die Slaapen, Slaapen des Nagts, ende die Dronken zyn, zyn des Nagts dronken, maar wy die des Daags zyn, laat ons Nugteren zijn, aangedaan hebbende de borstwapen des Geloofs, ende der Liefde, ende tot een helm de Hoope der Zaligheid, 1Thes.5.v.6. daar[o]m neemt aan de wapen Rustinge Gods, op dat gy konnet weederstaan in den boozen Dag: ende alles verrigt hebbende staande blyven. Eph.6.v.13.
ô Mensch! vertrouw niet op uw kragt,
Maar neemd op Petri voorbeeld agt,
Die 't haanen-kraay tot boete wekt,
Als hy zyn swakheid had ontdekt.