Op den paauw.
HOovaardig en trots verheft de Paauw zijn Staart, maar ziende de mis[m]aaktheid van zyn Pooten, laat hy zijne veeren zakken: een voorbeeld het geene de Hoovaardige Mensch zig wel ter Herten mag neemen. De Paauw, die de schoonheid zyner veeren Natuurlijk eigen is, heeft meer voorregt van te praalen, dan de dwaaze Pronkers op hunne geleende Cieraaden: [w]at Reeden heeft dog de Hoogmoedige, om zig te verhef[fe]n booven zynen Naasten? daar hy dog van het zelve Leem afgezneeden is, met den Armen die hy veragt; zonder te gedenken, dat die den Armen verdrukt, smadet des zelven Maaker Prov.14.v.31. dat dog yder Hoovaardige zig t'elkens erinnerde het Slot vonnis Gods, gy zijt stof, en gy zult tot stof weederkeeren Gen.3. Zy zouden reeden hebben zig te Verneederen: boven dien nog, al die hoog is van Herten, is den Heere een Grouwel: hand aan hand, zal hy niet onschuldig zyn. Hooveerdigheid is voor de verbreekinge; ende hoogheid des Geestes voor den Val. Het is beeter needrig van Geest te zijn, met de zagtmoedige; dan Roof te deelen met de Hooveerdige Prov.16. dat dan yder Christen deeze volgende Leeringe in agt neeme, de vreeze des Heeren is te haaten het kwade, de Hooveerdigheid, den Ho[o]gmoed, ende den kwaden weg. Prov.8.v.13. want, als de Hooveerdigheid komt, zal de schande ook komen: maar met de Ootmoedige is wijsheid. Prov.11.v.2. derhalven, zyt niet hooggevoelende maar vreesd. Rom.11.v.20. Zijt met de Ootmoedigheid bekleed, want God weederstaat de Hooveerdige, maar de Needrige geeft hy Genade. 1Pet.5.v.5.
Steld Crezus Roem in Schat en Eer,
't Geld Solon nog geen Paauwen-veer;
Nadien men voor den sterfdag,
Geen Mensch gelukkig noemen mag.