Op de slek.
GElijkerwijs de Slekken, aan de Aarde vast kleevende, een Moet van Slym agter zig na laaten; en door Zout versmelten: Zo zyn wy menschen in alle onze weegen, wy kleeven aan de Aarde, en laaten een besmettelyken na sleep, van eige-Liefde, in alle onze gangen blyken. De eige-Liefde, zynde de Bron-ader aller Zonden, dewelke de eerste Menschen in de zonden deede vallen, is ook alle Menschen natuurlijk eigen geworden; het welke uyt haar zelve niet beeteren zal, als blykt, weet dit, dat in de laatste daagen ontstaan zullen swaare tijden, want de Menschen zullen zijn Liefhebbers van haar zelven Geldgierig, Laatdunkige, Hooveerdige, Lasteraars &c. meer Liefhebbers der wellusten dan Liefhebbers Gods, hebbende een gedaante van Godzaligheid, maar die de kragt der zelven hebben verloochend. Hebt [o]ok eenen afkeer van deezen 2Tim.3.v.1. om nu deze slym kwyt te raaken, moetmen zig zelve verlo[o]chen Math.16.v.25. en door het Zout van Gods Geest in ons zelven weg smelten. Want een yder zal met vier gezouten worden. Ende yder Offerhande zal met zout gezouten worden. &c. hebt Zout in uw zelven, ende houd vreede onder malkanderen. Marc.9.v.49. Zalig! die het Slym van eige-Liefde begind te verlaaten, zo dat hy niet meer zo vast aan de Aarde kleefd; en, door de werkinge van het Zout, van Gods Geest, zig in de zelfs verloochening voeld weg smelten: En zeggen kan ik leeve dog niet meer ik, maar Christus leefd in my: ende 't geene ik nu in het Vleesch leeve, dat leeve ik door het geloove des Zoons Gods, die my Lief gehad heeft, en hem zelve voor my overgegeeven heeft. Ephe.2.v.20.
d'In God geruste en zàl'ge Mensch,
Leefd buyten vrees, en zonder wensch,
Maar eige-Liefde kleefd ons aan,
'T is al, Heer! hoed ons wy vergaan.