Op de vleermuys.
ZOo als de Vleermuys het Ligt Haat en de Duysternis bemind; Zoo doed ook het onverstandig Herte des Mensche uyt de Natuur; gelijk zoo Paulus reedeneerd [o]m dat zy God kennende hem als God niet hebben verheerlijkt nog gedankt, maar zyn verydeld geworden in hare Overlegginge en haar Onverstandig Herte is verduysterd geworden. Rom.1.v.21. Zoo zegt ook Christus. Dit is het Oordeel dat het Ligt in de Weereld gekomen is, ende de Menschen hebben de Duysternis liever gehad van het Ligt: want haare Werken waaren Boos; want een ygelijk die kwaad doet haat het Ligt, ende komt tot het Ligt niet, op dat zijne Werken niet bestraf worde. Joan.3.v.19. In deeze Duystere gesteldheid des Gemoeds is Christus gekomen, als het het Ligt het welk verligt een ygelijk Mensche komende in de Weereld. Joan.1.v.9. Jezus dan sprak, wederom tot haar lieden zeggende, ik ben het Ligt der Weereld: die my volgd zal in de Duysternisse niet wandelen, maar zal het Ligt des Leevens hebben. Joan.8.v.12. een yder zy indagtig de vermaninge Pauli, gy waart eertijds Duysternis, maar nu, zyt gy Ligt in den Heere: wandeld als Kinderen des Ligts, want de Vrugt des Geests is in alle goedertierenheid, ende Regtveerdigheid, ende waarheid, beproevende wat den Heere welbehaaglyk zy. Ende hebt geen gemeinschap met de Onvrugtbaare Werke der Duysternisse: maar bestraftze veel eer. Want het geene heimelijk van haar geschied, is schandelijk o[o]k te zeggen. Eph.5.v.8.
Der dwaaze Maagden onverstand,
Te laat haar Lampen bragt aan Brand:
O Mensch! houd dog uw Lamp gereed,
Wyl gy des Bruyd'goms komst niet weet.