Op de kat.
BY den snoepige Kat, die de Muys (als waare het tot straf) opeet, daar hy zelfs grooter Dief is als de Muys, beelden de Poeeten een Onregtveerdig Rigter af: maar als wy Menschen, in 't algemeen, ons zelven beschouwen, staan wy met den zelve niet gelijk? wat draagd men, met Soiluis den berisper, niet een pak vol van onzen naasten gebreken! die wy, met hem, naauwkeurig weeten aan te teekenen, inmiddels dat wy onze eigene gebreeken, over het Hooft zien, en onzen Zak wanen Leedig te hebben: wy handelen onregt, eerst moest ons eigen Ooge gezuyverd zijn, en dan naar onzes Naastens gezien. Math.7. die de eerste is, in zyn Twist zaake, schijnt Regtveerdig; maar zijn Naasten komt en onderzoekt hem. Prov.18.v.17. Laat ons met den Pharizeus niet roemen op onze Werken, maar met den Tollenaar liever zeggen, O God zyt my Zondaar genadig Luc.18. ende met David Schept in my een Rein Herte, O God! ende vernieuwd in 't binnenste van my eenen vasten Geest. Psalm.51.v.12. en ons wagten van onzen Naasten te veroorde[e]len, da[a]rom zijt gy niet te ver[on]tschuldigen ô Mensche wie gy zijt, die anderen oordeeld, want daar in gy anderen oordeeld, veroordeeld gy u zelven; want gy die anderen oordeeld, doed dezelve dingen. Rom.2.v.1. en oordeeld niet, op dat gy niet geoordeeld word, want met welk oordeel gy oordeeld, zult gy geoordeeld worden, Math.7.v.1. Gy, wat oordeeld gy uwen Broeder? ofte o[o]k gy, wat veragt gy uwen Broeder? want wy zullen alle voor den Rigterstoel Christi gesteld worden. Rom.14.v.10.
Ziet! Soilus noest te Teek'nen weet,
Een's anders feile en 't zyn vergeet:
Dog 't schijnt een algemeene Plaag,
D'een mensch berispt den ander graag.