Op den Aap.
GElijkerwijs de Appen, als zy op haar beezigste zijn in haar Konsten of Dansen, wanneer men haar Nooten voorwerpt, als dan haaren Aard ontdekken, den Dans staaken, en na de Nooten loopen: Zoo ontdekken haar de Menschen gemeenlijk ook, schoon zy al uytterlijk een zeedig of schoon gelaat toonen, als de geleegendheid haar opdoed, yder loopt dan na zijn geliefde of boezem zonde, daar zijn Natuur toestrekt, het zy Heimelijk of Openbaar. Want Arglistig is het Herte, meer dan eenig ding, Ja! Doodlijk is het, wie zal het kennen? Jer.17.v.9. dog God die de Herten en Nieren beproefd. Jer.11.v.20. dien zal men niet bedriegen, nog ontveinzen; want alle Dingen zijn Naakt ende geopend, voor de O[o]gen des geenen met welke wy te doen hebben. Heb.4.v.13. het Bedrog der Gibeoniten zal ons voor hem niet baaten: ons aardse Siboleth verklapt ons: men mag zijn Naasten door schijnheiligheid tragten te mompen, gelyk de Pharizeen, Wee! u gy Schriftgeleerden en Pharizeen, gy geveinsde: want gy eet de Huyzen der Weeduwen op, en dat onder schijn van Lange te bidden. Math.23.v.14. maar God zal het dezulke ordendlyk voor Oogen stelle. Psalm.50.v.21. ende haar Deel zetten met de Geveinsde Math.24.v.51. O dat de Armen Mensch zig zelfs maar niet bedroog! Zo imand meend iets te zijn, daar hy niets is, bedriegd hem zelven in zijn Gemoed. Gal.6.v.3. Niemand bedreige hem zelven: zo imand onder u dunkt dat hy Wys is, in deze Weereld, die worde Dwaas, op dat hy Wys mag worden. Want de Wijsheid dezer Weereld is Dwaasheid by God. 1Cor.3.v.18.
Die Veinsd (met den Gibioniet)
Voor God, die Hart en Ziel door ziet
Bedriegd zig zelfs, hoe fyn hy liegd,
Geen Me[n]sch t'alziende Oog bed[r]iegd.