Op het paard.
GOd zegd; by Job, zult gy het Paard sterkte geeven? kond gy zijnen hals met Donder bekleeden? zult ghy het beroeren, als eenen Sprinkhaan? de Pragt van zijn Gesnuyf is een Verschikkinge. Het graafd in den Grond, ende het is vrolijk in zijne kragt: ende trekt uyt de Geharnaste te gemoete. Het belagt de vreeze, ende word niet ontsteld, ende keerd niet weeder van wegen het Sweerd. Tegen hem Roteld den Pylkooker; het Vlammig yzer der Spiesse, ende der Lance: met Schuddinge ende Beroeringe slokt het de Aarde op, ende geloofd niet dat het is 't geluyd der Bazuyne. In 't volle geklank der Bazuyne zegt het Heaha: ende riekt den Krijg van verren, den Donder der Vorsten ende 't gejuyg, Cap.39.v.22. alle deeze kragten zoude onnut zijn, by aldien het niet door Toom en Spooren, gebreideld en geregeerd wierd, dan zoude het (Letterlijk) waar bevonden worden, het Paard feyld ter overwinninge ende bevrijd niet door zijn groote sterkheid Psalm.33.v.17. Zo gaat het ook met des Menschen Geest, zoo dezelve niet door Tugt gebreideld en door Reeden bestierd word: gelijk de Ervaarentheid ons maar al te droevig blijken daar van geeft, in veele Woeste, Wulpze, en ongebonden Menschen. In teegendeel als de kriele Lusten getemd en de hollende Harstogten gebreideld zijn, en dat dees Zaligspreeking Kragt heeft Welgelukzalig is de Man, o Heere, dien gy Tugtigd: ende die gy leerd uyt uwe Wet. Psalm.94.v.12. dan zegd God van dezelve mijne Vriendinne ik gelyke u by de Paarden in den Waagen van Pharao. Cant.1.v.9.
Mannasse heeft God dank gezegt,
Dat zijne Tugt hem bragt te regt:
Den Breidel van de Tugt, de Jeugd
Leidter Godzaligheid en Deugd.