Op den ezel.
OVermits den Ezel dommelings voor zig heenen loopt, en onbequaam tot Leeringe, gants onvernuftig is, zo word de Domheid daar door afgebeeld, dewijl het onverstand ook Dommeling heenen driest, zonder tot regte kennis van zaaken te komen. Wat vindmen onder de Menschen ook meenigte van die Steilooren! die, schoon lange ter Studie geweest zijnde, nogtans Botterikken van Natuure blijven, en het oude Spreekwoord bewaarheeden.
Al zend men de Ezel na Parys,
Hy keerd nogtans al eeven wys.
Als schoon de zulke door overmaat van Geld, veeltijds tot Eer ampten of Bedieningen geraaken, en om het Kleed of Staat ge-eerd worden, bevind men nogtans, dat, wanneer als haar t'eeniger Tyd eens een van buyten geleerde Reeden ontschiet, men zeggen mag. Heft de Beenen van den Kreupelen op. Alzo is eene Spreuke in den Mond der zotten. Prov.26.v.7. want als haar de school-leeringe buyten gebruyk raaken, en het op verstandig Reedeneeren aankomt, dan ontdekt zig haar natuurlijken inborst. Gemeenlijk ziet men ook dat die geene welke (na de Verzieringe van Ovidius) met Midas wel zoude wenschen dat al wat zy aanraakte Goud wierd, dat zy ook (als hy) dwaaslyk oordeelen dat het Boerse liet van Pan het verheeven Gezang van Apollo overtreft, dog wat wonder! al stiet gy den Dwaas in een Mortier, met een Stamper in het midden van het gestooten Graan, zyne Dwaasheid en zoude van hem niet wyken. Prov.27.v.22.
Uw Domheids oordeel, Midas, strekt
Dat gy met schaamte uw Hoofd bedekt:
Wie Wellust en het Goud bemind,
Met u, ook Ezels ooren wind.