Op den draak.
DE Draaken zyn veelerley Zoort en verscheiden in hoedanigheeden en grote; de Schryvers melden van zeer vergiftige welke zig onthouden in Africa of Moorenland in de Woestyen; ook meld Gods Woord van Zeedraken, daar den Egiptischen Koning Pharao by vergeleeken word Ezech.29.v.3. immers het zyn alle Monsters en zeer vergiftig: daarom den Zatan door den Draak word afgebeeld, dewelke zyn magt aan het Beest den Anti-christ heeft overgegeeven, ende de geheele Aarde verwonderde haar agter het Beest, ende zy aanbaden den Draak: ende zy aanbaden het Beest, zeggende wie is dit Beest gelyk? wie kan kryg voeren tegen het zelve? &c. Apoc.13.v.3. alle va[ls]che Leeraars die zig teegen de Leere Christi aankanten, zyn nog bezield met den Leugen Geest en het Venyn des Draaks: dit is den geduurigen stryd, des Draaks en Michaél; Wee! den geene die onder de bende des Antichrist behooren, want haar Vonnis roe[pt] den Engel aldus uyt m[e]t [een] groote Stemme indien imand het Beest aanbid, ende zyn Beeld, ende ontfangd het merkteeken aan zyn Vo[o]rhoofd, [o]fte aan zyn Hand, die zal ook drinken uyt den Wyn des T[oo]rns Gods, die ongemengd ingeschonken is, in den Drinkbeeker zijnen Toorns: ende zal gepynigd worden met Vier en Sulpher, voor de Heilige Engelen, ende voor het L[a]m, ende de Rook van haare Pyniginge gaat op in alle Eeuwigheid, &c. Apoc.14.v.9.
Die met d'Archengel trekt te Veld,
Is voor geen Draak nog Beest ontsteld,
Nadien de Wapenrusting Gods,
Hem Pal doed staan gelyk een Rots.