| |
| |
| |
Voor-reeden aan den Leezer.
De behandelinge van Zaaken door Gelykenisse en Zinnebeelden, is van over oud gebruyk; zelfs voor het vinden der Letteren: het schynd in den vroegen weereldstand het gereetste voor het Verstand geweest te zijn, om verbeeldinge van over een koomende dingen te vergelyken; waar door men malkanderen zijn meeninge konde te kennen geeven, ofte voorleedene Zaaken te doen geheugen.
Zoo hebben de oude Egiptenaaren door haare Hieroglyphice (ofte verbeeldende) merkteekenen, hunne weetenschappen, en geschiedenisse, den nakomelingen nagelaaten: welke verbeeldinge, (alzo dezelve een gantschen zin, of wel een groot gedeelte van dien, uytmaakte) beswaarlijk een zelvige bevattinge aan yder een uyt leeverde, | |
| |
nadien dezelve verscheidelyk konde uytgelegd worden, derhalven haare Magi, Priesteren, en Poeeten, haar daar in oeffende, om het gemeene Volk daar van te berigten, en ter Deugd aan te maanen.
Zoo leerden ook Cebes den Thebaners door zijn Tafereel; hoe den Mensch zijn Leeven moest Rigten om ter gelukzaligheid te komen. Zoo heeft ook den Poeet Ovidius Nazo door zijne verzieringe, de Deugden en de ondeugden afgeschetst, in zijn Boeken der herscheppinge, verbloemende de neiginge des Gemoeds, door veranderinge in Leeuw, Beer, Boom, &c. na de gesteldheid der Perzoonen van wien hy schreef; zoo dat als toen de Weetenschappen en de kennisse der geschiedenissen, als op geslooten en beswagteld waaren ; maar wanneer het groote nut der drukletteren is uytgevonden en gemeen geworden, zoo is de deure geopend tot alle Weetenschap; en een volkomen middel gegeven om malkandre te konnen op schrandren ter Deugd, en het Reedeneerend vermogen uyt te lokken.
Schoon nu het gebruyk der verbeeldende | |
| |
merkteekenen onnoodig is, om ymands meeninge te boekstaaven: zoo blijft nogtans, de nuttigheid der Zinnebeelden in veele gevallen, alzoo dezelve beknoptely, als in een opslag, den Geest aandoed, en (zoetelyk kittelende) aanmoedigd ter navolginge; of afschrikt, door overtuyginge van waarheid; na dat het voorstel meede brengt.
Dat de beknoptheid van Zin den Geest kitteld, blykt aan de zoetigheid der Raadzelen dies zegt Zalomon, die wijs is zal hooren, ende zal in Leere toe neemen, ende die verstandig is zal wijzen Raad bekomen: om te verstaan eene Spreuke ende de uytlegginge; de woorden der wijzen, ende haare Raadzelen. Prov.1.v.5. dit was de proeve die de Coninginne nam, om Zalomons wysheid te verneemen, doe de Coninginne van Scheba het gerugt Zalomons hoorde, aangaande de Naame des Heeren, kwam zy om hem met Raadzelen te verzoeken. 1.Reg. 10.v.1. zoo verzogt ook Zamzon de Philistijnen. Jud.14.v.12.
Hoe ook de Gelijkenisse overtuygen, kan men zien wanneer den propheet Nathan aan | |
| |
den Coning David voorstelde, van den Rijken Man, die des armen Mans schaap nam, om den wandelaar te vergasten: waar op den Coning het vonnis velde, tot zijn eigen overtuyging, hoorende dat het op hem zelve toepasselijk was. 2Sam.12.
Onze Zaligmaaker sprak veele dingen door Gelijkenisse, eensdeels op dat de Jooden hooren zoude en niet verstaan; volgens de noodschikkige voorzegginge van Jes.6.v.9. en anderdeels, om de geenen die het gegeeven was de verborgendheid des Coningrijke der Heemelen te weeten, des te kragtiger te overtuygen, als blijkt Math.3. gelijk zoo ook (onder anderen) wanneer Jezus het geval der Priester, Levyt, en Samaritaan, omtrend de gewondene, verhaalende, vraagde, wie van deeze drie dunkt u den Naasten geweest te zijn, des geenen die [o]nder de Moordenaars gevallen was? en den wetgeleerde ten antwoord gaf die Barmhertigheid gedaan heeft: zo zeide dan Jezus tot hem, gaat heenen ende doed gy desgelijks Luc.10.v.36. hier meede trok Jezus den knoop der Gelijkenisse toe, en deed | |
| |
hem verstommen. Wonder kragtig Leeren de Gelijkenisse: daarom zeide Christus Leerd van den Vygenboom deeze Gelijkenisse &c. Math. 24.v.32. Zoo zegd ook Job, waarlyk vraagd dog de Beesten, ende Elk een van dien zal het u Leeren: ende het gevogelte des Heemels, dat zal het u te kennen geeven; ofte spreekt tot de Aarde, ende zy zal 't u Leeren: ook zullen 't u de Vissen der Zee vertellen. Job.12.v.7. zo vertellen de Heemelen Gods Eere, ende het uytspanzel zyner Handenwerk, Psalm.19.v.2. dies ook den wijzen Zalomon zegt, gaat tot de Mieren, gy Luyaard, ziet haare weegen en word wys. Prov.6.v.6.
Om deeze Heilzaame Nuttigheid der Leeringe door verbeeldinge, was het dat ik geleegendheid nam, mijne gedagten te laaten gaan om (volgens mijn pligt als Vader) mijne kinderen eenige Zeedelessen in vaarzen voor te stellen, dog dezelve zijn (buyten mijn toeleg en verwagtinge) tot dus verre uytgebreid, dat ik (op aanraden van Vrienden) dezelve in proza nader heb verklaard, en alzo in het ligt doe komen: waar van ik kortelijk den Goed | |
[pagina XVIII]
[p. XVIII] | |
gunstigen Leezer, dit weinige alvoorens hebbe te berigten.
Alzo mijn voorneemen was om de vaarsjes te doen strekken tot voorschriften, om bekwaamelijk op een schrift te konnen staan, en het beteekende afbeeldzel daar boven zoude konnen getrokken worden, zo hebbe ik my genoodzaakt gevonden, deeze maat der vaarsjes te houden; en my ook van enkelde afbeeldinge, en niet van zamengezette, willen bedienen; derhalven ik ook, by de verklaringe in proza, van gelijke de kortheid heb moeten zoeken, om met yder maar een blad te vullen, 't welk waarlijk op veele plaatzen te kort is, na vereisch van de stoffe; dog hoope te konnen volstaan, met aanleidinge gegeeven te hebben tot verdre overdenkinge, en navorschinge van Leeringe ter Deugd, en Godzaligheid: waar van Gods woord (daar ik my in deeze meest van van bediend hebbe) een altijd wellende fontein is, waar in de geene, die Dorsten na de Geregtigheid, Haar Lavenis ten vollen konnen verkrygen.
| |
| |
Inmiddels hoop ik, dat het nog eenige vrugt, ofte nut, zal konnen doen, by de geenen die (uyt een Eedelmoedige neiginge tot Deugd) lust hebben in een Godzaligen wandel; en met vrugt konnen hooren, dat Ezopus (tot leeringe) zelfs beesten doet spreeken. Voorts vermeene ik niemand (afzonderlijk) te beleedigen, alzo ik de ondeugden in het algemeen ten toon stel, en niemand uytzonder: gelijkkerwijs zo Lycurgus de Lacedemoniers in het algemeen Leerde, door twee Honden, zijnde de eene een huyshond en de andre een Jagthond, dewelke hy op de Markt, in aller tegenwoordigheid, los liet; waar van de huyshond een (ter zelver tijd los gelaatene) Haas naliep, terwijl de Jagthond na een (daar gestelde) pot met Spijze ging, om zig te verzadigen, toonende daar meede, wat de Leeringe en gewoonte al vermag, waarop hy zijn Leeringe, weegens de opvoedinge der kinderen bouwde; zonder imand in het byzonder aan te merken, maer liet de betragtinge, der Leeringe, aan den opmerkende beschouwer.
My te vleijen dat het yder genoegen zal gee | |
| |
ven, waare loutere dwaasheid: want zelfs (dien grooten Apostel der heidenen) Paulus, wanneer hy die kostelyke aanspraak deed, aan de Mannen van Atheenen, om haar den waaren God te doen kennen, deeze Laster niet ontgaan kon, wat wil dog deezen klapper zeggen. Act.17.v.18.
Egter kan my de vreeze voor Laster, zo niet afschrikken, of laate het zijn beloop hebben; dervende denken, dat 'er nog zijn zullen die zig niet geheel aan de woelinge der weereldze beezigheeden verslaaven; nog door de hollende Hertstogten (der vleeschelijke begeerlijkheeden) t'eenemaal verslingerd zijn; maar tragten te wandelen na de verborgen Mensche des Herten, in het onverderflyk vercierzel eenes Zagtmoedigen ende stillen Geests, die kostelyk is voor God. 1Pet.3.v.4. dewelke hier van nog eenig gebruyk zullen konnen maaken; aan welkers oordeel en betragtinge ik deeze Zinnebeeldjes aanbiede.
Wenschende dat God ons door zynen geest wil bewerken, om te ontvlieden het verderf, dat in de Weereld is, door de begeerlykheid: en dat wy in betragtinge van waarheid mogen wortelen en grondvesten in de Liefde tot God, en onzen Naasten, door onzen Heere Jezum Christum.
|
|