Toen vloog hij overeind, greep naar het koord boven het bed, knipte het licht aan.
Rechtop zat hij. Fel zijn ogen. ‘Nee! Zolang je...’ Hij kon niet uit zijn woorden. Dwong zich om het te zeggen en schor, vals, onbeheerst kwam: ‘Ik heb het gezien. Vanmiddag! Ga weg!’
Ze veranderde radicaal. Zoals een vrouw, die zich geven wil en afgewezen wordt. 't Was onzin wat ze zei. Volkomen in tegenspraak met heel haar doen. Maar koud, met ook iets vals in haar stem, zei ze: ‘Ik wou maar zeggen, dat ik morgenavond niet thuis kom. Ik heb repetitie met Hennie Talma.’
Gekrenkt, diep gekrenkt, haar keel bijna dichtgeknepen, keerde ze zich om, verliet Jaaps kamer. Nog bedwong ze zich. Hoe kon ze! Net voor hij de lamp weer uit zou trekken, stond ze in de deuropening. ‘Ik wil goed, Jaap. Ik erken dat ik te veel van je gevergd heb, dat ik...’
‘Dat je gek bent op die kwast met z'n gefriseerde pomadekop, z'n snorretje!’
Hij haalde het laatste woord lang uit. Zó ordinair was hij nooit geweest. ‘Jaap!’
‘Ja, Jaap! Heel de rommel interesseert me niet meer.’ Hij trok de lamp uit, keerde zich zo om, dat het ledikant kraakte.
De dagen voor het kerstconcert ging het met Jaap van kwaad tot erger. Niemand kreeg voldoende vat op hem om hem tot andere gedachten te brengen. Chieleke zelfs niet, die een keer rechtuit en ongeremd met hem praatte. Meester G.G. niet, die vond dat hij beter maar weg kon gaan. ‘Wat heeft je vrouw aan je? Wat zul je later voor je zoon zijn? Waarom moeten we ons voor je schamen?’
Een keer werd Jaap door een agent thuisgebracht. Beleefd salueerde deze voor Lien, die de voordeur opende. ‘Mevrouw, ik breng meneer maar even thuis. U ziet...’
Toen Vroegop daarvan hoorde, ontbood hij Jaap op zijn kamer. ‘Dit gaat zo niet, meneer Van Helst. U kunt er op rekenen dat men u de volgende keer hier in het arrestantenlokaal uw roes laat uitslapen. Ik weet dat Chieleke u op uw gemoed heeft gewerkt en u in volle ernst gewezen heeft op uw zonde. Ik sta als magistraat met de wet in de hand in mijn recht te laten doen waarmee ik u dreig. Maar als uw broeder - ik hoop, dat u het begrijpt - vermaan ik u. Man, ga in gebed! Breek met je zonde.’
Het scheen Jaap niet te raken. Niemand begreep hem ook, vond hij. Niemand wist hoe kapot zijn leven was. Dominee De Bruin bezocht hem. Jaap ontving hem beleefd, maar zo koel en hard, dat ook deze geen invloed op hem kreeg.