kon als je getrouwd was. 't Was waar: onzedelijk kon je óók zijn in het huwelijk, al deden sommige mensen nog zo farizees. ‘De jeugd van nu is robuust-eerlijk,’ zei hij dan. ‘Ze noemen de dingen bij hun naam!’
Op een ochtend, toen ze ijverig boekhoudde, kwam vader binnen en legde een van die boeken voor haar neer. Zonder een woord. Hij kéék alleen maar. Ze had het gister laten slingeren. Erg voor vader! Hij zal het niet van haar kunnen begrijpen. En op een verder niet te doordenken wijze, voelde ze de tegenstelling tussen vaders wereld en die waarin Arie haar bracht. Vader zweeg, ging zelfs gewoon aan zijn werk.
't Benauwde haar. Niet dat ze er met vader over zou willen praten. Arie wilde dat ook niet, zou ook geen kans hebben tegenover hem, al zei Arie nog zo smalend: ‘Met die ouwe lui kun je niet praten, ze zijn er te stom en te eigengereid voor.’
Toen vader zijn boeken voor zich had en zijn sigaar aangestoken, zei hij: ‘Dat is alleen maar smerig.’ Ze probeerde haar cijfertjes op de juiste plaats te zetten en accuraat op te tellen.
‘Als hij zegt dat hij van je houdt, dan beledigt hij je met zo iets vuils.’ Vreemd, ze vond dat ook. Maar ze was de verloofde van Arie, daarom zei ze voorzichtig: ‘U bent natuurlijk ouderwets.’
Ze kon vaders rustige blik niet ontwijken. Hij keek haar aan en ze kon niet laten telkens, vluchtig, naar zijn ogen te zien.
‘Ja!’ Hij knikte nadrukkelijk. ‘Wij zijn mensen van de Sinaï: Gij zúlt niet! En van Golgotha. We willen met de moordenaar in zijn paradijs zijn en wel: heden! Nú al, met ons kwaad, dat we bedrijven. We kunnen híer al van Hem zijn, kind. Maar niet zó.’
Hij stond op, nam het boek. ‘Ik ga het terugbrengen.’
Daar schrok ze zó van, dat ze zenuwachtig naar het boek greep. ‘Nee! Asjeblieft niet! Trouwens, hij is niet thuis.’
Vader trok het telefoontoestel naar zich toe, draaide een nummer.
‘Ja, met Vermeulen, is uw man thuis?’ Even later: ‘Goed, dan ga ik wel naar het stadhuis. Dag mevrouw.’
‘Asjeblieft vader, bemoeit u er zich niet mee.’
Chieleke heeft maar een klein hartje, waar het zijn kind betreft. Zal hij? Zijn gezicht toonde zijn weifeling, doch het klaarde plotseling op. Er zullen altijd minstens twee Chielekes blijven. ‘Wees maar gerust. Ik wil alleen maar eens weten, wat zo'n gereformeerde ouderling van zulke boekjes zegt.’
Er was niets meer aan te doen. Vader ging. En - wonderlijk - 't verlichtte Dirkje. Toe maar! Láát vader maar!
‘Geen verstandig vader bemoeit zich met de vrijerij van zijn dochter,’ begon hij het gesprek, toen hij in de comfortabele stoel tegenover Vroeg-