‘Och!’ Meester G.G. haalde z'n schouders op, humde wat minachtend: ‘De tegenwoordige mens kent de bijbel niet meer. Kijk thuis maar eens na: 1 Samuel 5:9c.’
Misschien heeft Jaap dat niet eens gedaan en is hij er ook nooit achtergekomen voor welke kwaal de jonge dominee Vink geopereerd moest worden. 't Is nu al jaren de ‘oude Vink’ en hij is van beide hervormde predikanten de lichtste.
Juist als Jaap zich weer verdiepen wil in G.G.'s aantekeningen, gaat de telefoon.
‘Voor jou!’ G.G. reikt de haak over. 't is Lien. Zenuwachtig-verrukt. Ze haspelt de woorden door elkaar. ‘Stil maar,’ raadt Jaap. ‘Ik kom!’ Hij begreep het en zei tegen zijn gastheer dat hij direct weg moest. Nee, geen ongeluk. Juist niet. ‘De bodedienst van de “Minister” heeft een piano gebracht. Jammer, dat ik het niet geweten heb.’
‘Maar je wist toch wel...’
‘Natuurlijk. Ik heb hem zelf gekocht. Maar 't is als verrassing bedoeld voor Lien en ik was er graag bij geweest.’ Hij haast zich naar de Walstraat, voor zijn huis staat de grote kist. Ze zijn er nog mee bezig. Lien staat in de deur. Ze straalt. ‘Moet je horen. Er wordt gebeld. Ik doe de deur open. Kan dat hier zijn, mevrouw? Ik wist niet wat ik zag! Ren als een gek naar Dittie en bel je. Schat!’ Zo maar voor 't oog van de buurt springt ze tegen Jaap op, haar armen om zijn hals. Hij tilt haar nog wat op. Haar benen - de ene vent geeft de ander een knipoog - trappelen in de lucht. Jaap zet haar terug, gaat de mannen helpen en even later kunnen ze gezamenlijk het blinkend instrument uit zijn omhulsel schuiven. Maar goed dat Jaap er bij is. ‘'n Zwaar kreng,’ oordeelt een van de lui.
Als de piano eenmaal binnenstaat, precies op het plaatsje dat Jaap er indertijd voor getekend had op de plattegrond, trekt Lien een stoel voor het klavier en fladdert met haar vlugge vingers over de toetsen. De mannen staan er verrukt bij. ‘Das anders as een kaste. Zo'n dienk leeft,’ oordeelt een van hen en voegt er bij: ‘Meraokel wat een vlugge vingerties.’ Lien plaatst een stevig akkoord, zegt: ‘Hij moet wel gestemd,’ staat dan op en vraagt: ‘Nog een kopje koffie?’ Als de mannen zitten met het hete kopje in hun hand, verklaart Lien: ‘Ik zei: wacht even. Ik wil eerst m'n man bellen. O, jonge, wat ben ik blij! Dat je dát toch gedaan hebt!’ ‘De kiste mot zeker trug, è?’ vragen de bestellers als ze weggaan. Ze laden hun vrachtje weer op en rijden de straat uit.
Lien is niet bepaald woordeloos, maar ze herhaalt wel voortdurend hetzelfde. Pas, als ze wat bekomen is, vraagt ze: ‘Huib?’
Ja. Huib heeft 'm gekocht. ‘Ik liet dat maar helemaal aan hem over. En...’ Hij wenkt dat ze weer bij hem moet komen. Ze is daartoe gewillig genoeg, nestelt zich tegen hem aan. Hij kalmeert haar en zegt dan: