| |
| |
| |
Hoofdstuk 11
Tony vroegop was een ijspegel. dirkje dacht: als ik zo was, zou ik het makkelijker hebben. Sinds ze met Arie ging, leerde ze zijn zuster vanzelf nader kennen. Ze kon niet zeggen: beter. Want Tony liet zich niet uit. Ze bewaarde op de meest vriendelijke wijze afstand. Er was om Tony heen een kille sfeer gekomen. Toch was zij volop vrouw. Jonge vrouw. Haar leven zou een normale gang gekregen hebben als zij met Nelis Overwater was getrouwd. Nelis was enig kind en vanzelfsprekend later boer op de welvarende Reigershoeve. Daar zou hij dan als vierde Overwater zijn bedrijf uitoefenen en zijn invloed hebben. Maar Tony wilde niet. Het is een oude wijsheid, dat ouders zich niet in moeten laten met de huwelijkskeus van hun kinderen. Vroegop had dat ook niet zo direct gedaan. Zijn vrouw, de zachte, toch ook kordate Cornelia Geerts wel. Zelfs toen Tony haar eerst - later zou ze het vader wel zeggen - meedeelde dat het de hoogste tijd was dat ze met Job Keller ging trouwen, gaf moeder Vroegop haar geliefde plan nog niet op. De Geertsen waren ook van een oud boerengeslacht. Merkwaardigerwijze waren de mannen van die stam meest robuuste, zelfs wat ruige kerels en de vrouwen een en al zachtheid en wijsheid. De Geertsen woonden ook al sinds mensenheugenis op een grote boerderij, de Tromphoeve. Het was bewezen dat deze boerderij inderdaad eigendom van de grote zeeheld was geweest. Zoals dat met vele verhalen gaat, bleef ook de onbewijsbare geschiedenis voortleven, dat een dochter van Cornelis Tromp verliefd geworden was op een jonge Zeeuwse boer. Ze wilde met hem - en dat moet dan Geertszoon geweest zijn - op een afgelegen boerderij onder de adem van Het Stadje haar leven leiden en haar geluk betrachten. Liever dan als de gade van een ritmeester of van een andere voorname vechtjas uit de kringen waartoe de Trompen waren opgeklommen, haar jaren slijten. Er hangt op de Tromphoeve in de regentkamer - de Geertsen hoorden vanouds in het gewestelijk bestuur en
bekleedden verschillende functies - een geschilderd portret van deze eerste Geertsvrouw. Ook háár trekken zijn zacht en wijs. Wie zal ooit de wondere gang van de erfelijkheid verklaren? Cornelia Geerts leek op deze Trompdochter. Marinus Vroegop was meerdere malen van plan geweest haar te laten portretteren in hetzelfde gewaad, dat de verre voormoeder van haar gedragen had en op het schilderij zo treffend was weergegeven.
Het was er nooit van gekomen.
Zachtheid en wijsheid vormen vaak de grondslag voor een soms laakbare slimheid. Bijna kun je zeggen: list.
Ze verzocht haar dochter Tony vooreerst nog maar te zwijgen. Tony
| |
| |
had wel vooruit geweten, dat moeder niet hevig tekeer zou gaan. Sommige dwaze moeders zeggen in zo'n geval: ik zag je liever dood in de kist. Daar was vrouwe Vroegop te wijs voor. Wel zei ze met haar hoofd scheef en haar handen in elkaar rustend in haar schoot: ‘Kind; dat kon je ongeluk wel eens zijn. Zo'n ongelovige man met zo'n raar bedrijf.’ Meer niet.
De Overwaters waren geen directe familie van de Vroegoppen. Eigenlijk vormden de oude boerengeslachten van het eiland wel één grote familie. Toch ook weer niet één. Er waren verschillende lagen van verwantschap, waarbij niet de afstamming maar de welvaart een rol speelde. Maatschapfamilies waren het.
Toen Tony's moeder eenmaal naast haar man op bed lag, de avond van de dag toen haar de ontstellende tijding was meegedeeld, begon ze: ‘Ik wil nog wel eens naar neef Overwater op de Reigershoeve.’
‘Nou, dat kan toch. Je kan Joost de Kruier bellen.’
Dat was een van de twee taxibedrijven van Het Stadje en Joost genoot Vroegops klandizie. Het andere bedrijf had een dochter, die in een broek en met een pet op achter het stuur kroop. Vroegop wilde zo iets niet.
‘Heb je een bedoeling?’ vroeg hij. Maar dat wist Cornelia zo niet. 't Was haar meer te doen, zei ze, omdat ze er zo lang niet geweest was. En Heiltje was altijd een van haar beste kennissen geweest.
Ze praatten er nog even over door. Cornelia raakte het geheim van haar dochter niet aan, maar ze bleef er wel wakker van. Eigenlijk had ze het gevreesd. En dan zo'n uitgesproken lelijke vent. Beroemd, zeiden ze. Heel wat anders dan die schrijver uit het Walstraatje. Maar die deugde óók niet. Deugen? Da's een raar woord. Deugen doen we geen van allen. Maar je moet rekening houden met de mensen en beslist met je toekomst. Ja, ze had er voor gevreesd. En toch had ze gedacht dat Tony wijzer was. 't Zal een opschudding geven. Over Arie gaan al geruchten genoeg. En over Dirkje van Chieleke! Nee, ze troffen het niet met de kinderen. Arie, nou ja! Dat komt nou wel goed. Van Tony had ze zoiets niet verwacht. Zelf had ze die driften vroeger ook wel gekend. Ieder mens. Maar je gebruikte toch je verstand.
Haar man voerde al lang zijn nachtconcert uit. Zelf wendde ze zich telkens voorzichtig om. Ze wilde hem niet wekken. 't Zou hem achterdochtig maken. En bij hem hoefde ze niet aan te komen met haar plan. Of dat wel door de beugel kon? Och, als Nelis alles weet! Ze wil hem niet bedriegen. En als hij dan wil. De jongen is gek genoeg op Tony. Dan zijn ze tot alles in staat. En 't is goed wat ze voor Tony bereiken wil. Geen bedrog. Open kaart.
| |
| |
Tony sliep ook niet. Ze had de zaak nu half rond. Meer dan half. Want moeder was beslist de voornaamste. Vader zal nijdig zijn, te keer gaan en allerlei dreigementen uiten, maar dat sust moeder wel. Ze had echt niet langer kunnen wachten. Trouwens, dat kleine krengetje van de Blikken Dominee keek er haar al op aan. Dat die ook net met de vrouw van de schrijver aan kwam lopen toen ze bij Job op de schuit was. D'r haar verward en een kop als een biet!
Ze draait zich maar weer eens om. En als in een cirkelgang kwam weer: stommerik! Dat wás ze. Liefde? Ze maakte een grauw geluid. 't Was alleen maar dat onberedeneerbare dat in sommige momenten het ene eigenlijke van je kan zijn en dat ineens buiten je verstand komt te staan. Ze was wijs genoeg. En dan toch zo onbeheerst!
Jammer, dat ze zich de volgende morgen vernederd had voor die Dirkje. Had ze niet moeten doen. Maar als Dirkje er met Arie over sprak! Trouwens, dat had ze misschien toch al gedaan. 't Komt helder in haar herinnering terug. Ze had eerst een poos zitten wikken en wegen. Ze had niet zoveel met Dirkje op. Waarom, wist ze eigenlijk niet, of toch... om de praatjes die er over haar gingen. Ze stond boven zulke lui. Daar was ze van overtuigd. En nu dacht Dirkje natuurlijk het hare van de ontmoeting op de schuit. Na veel heen en weer prakkizeren ging ze toch naar de bazar. Terwijl ze over de straat ging in haar degelijke kleren, maakte ze een soliede indruk. Ze had met geweld iets willen worden en ze wás wat geworden: rechterhand van dokter De Geus, wat de bevallingen betrof. Geëerd en geacht. Ze ging rechtop in haar bed zitten. Er kwam nog een wrang gevoel in haar op toen ze aan Dirkje dacht. Sterk ineengevouwen strekte ze haar handen vooruit boven de dekens. Ze wist dat ze onbillijk was. Dirkje had niets onaangenaams gedaan. 't Was druk in de bazar. Dirkje hielp achter de toonbank. Ze had niet op zater-dagochtend moeten gaan, maar ze wilde Arie vóór zijn. Die kwam 's middags met de veerboot. Dirkje had eerst geen tijd. Dat grauwe kind van Van Dolderen met dat peenhaar en die vissenogen keek haar aan toen ze aan de beurt was. Ze zei: ‘Pardon, ik wacht even op juffrouw Vermeulen.’ Zo deden ze wat voornaam tegen het dienstvolk. Dat zat er van ouds in bij de elite van Het Stadje. Later schaamde ze zich erover. Dirkje was druk bezig met een boerenvrouw, die Tony heel goed kende. Ze maakte er een praatje mee. Terwijl er in de grote wolbak gezocht werd, zei ze tegen Dirkje: ‘Als je dadelijk even tijd hebt?’ Ze had Dirkje ook op het kantoor verwacht. Daar zat ze immers meestal. Terwijl ze 't vroeg, zag ze 't al in Dirkjes ogen. Guitig, gelijkschakelend. Zo van: we begrijpen dat toch wel, zo onder elkaar. 'n Klein
kwartier later nam Dirkje haar mee naar het kantoor. Ze voelde toen heel duidelijk iets stijfs tegenover dat kind van de Blikken Dominee. Beslist niet
| |
| |
een uit haar milieu, ook niet van haar ontwikkeling. Nu ze er aan terugdacht, spotte ze om zulk een hoogmoed. Ze wist toen in het kantoor niet eens hoe te beginnen en het nest hielp haar niet, keek haar alleen maar met die flikkerende ogen aan.
Ze probeerde ferm: ‘Dat van gisteravond. Toen je met mevrouw Van Helst...’
‘O, je bedoelt bij Job op de schuit. Ja, zeg! Niks leuk voor je! Als we 't geweten hadden...’
‘Wat?’
‘Dat wat jij nou bedoelt. Knusjes gezellig bij Job!’ En even later, hoogst verbaasd: ‘Dat jullie ons gestommel niet hoorden! Lien struikelde over een rol touw.’
Ze moest toen wel een geestelijk knievalletje maken. ‘Kijk eens, Dirkje, ik heb liever niet... Je begrijpt me wel. Ze kletsen zo gauw, de mensen.’ ‘O ja,’ stemde Dirkje grif toe. ‘Nou!’ Daar wist ze alles van. ‘En gek, hè? Juist om dingen die niks te betekenen hebben.’
‘Je moet er ook niets bijzonders van denken.’
‘Bijzonders? Ben je mal! De gewoonste zaak van de wereld.’
Ze schoot niets op.
Dirkje ging eigenlijk wel een beetje gemeen voort: ‘Ik zeg altijd maar: als ze alles van ons wisten, zouden ze nog veel meer kletsen.’
‘Je begrijpt me toch, Dirkje? Als jij en mevrouw Van Helst daar...’ ‘Daar over praten?’ De verwondering groeide over Dirkjes gezicht. ‘Ben je nou helemaal! Ik snap niet waar je je druk over maakt. Dacht je heus dat wíj...?’
Toen leek het een moment zelfs niet eens fraai, dat ze zo iets verondersteld had. Nee, ze had nooit naar Dirkje toe moeten gaan.
Dat was nu allemaal al weer een paar maanden geleden. En ze had er werkelijk niets van gehoord. Arie, die daar wel heel erg op uit zou zijn geweest, had er zelfs niet op gedoeld, er met geen blik op gereageerd. En nu was het dan zover. Afschuwelijk! Als ze nu echt van Job hield! De mensen zijn niet bereid elkaar te begrijpen. Maar je kunt het jezelf ook niet. Misschien zijn er van die koele, berekenende mensen. Altijd het verstand erbij. Ze kon heus niet zeggen, dat Job haar verleid had. Ze had immers nooit hoeven te gaan. Ze was naar hem heengedreven, zoals... Er staat ergens in de bijbel zoiets van een man, die naar de vreemde vrouw gedreven wordt. Als een os ter slachting! Ze weet die dingen zo goed. Ze kan er niet bij. Heel haar leven... Maar wat had ze dán van haar leven verwacht? Nelis O verwater? Ze laat zich terugzinken in de kussens. Ineens wil ze weten of moeder slaapt. Ze wil ook wei het bed uit. Als je niet slaapt! Als er telkens van die vleugjes komen waarin het wazig wordt en je gedachten opnieuw gaan zweven, oncontroleer- | |
| |
baarder dan wanneer je helemaal wakker bent! De slaap schijnt te komen. Het beklemmend gevoel in je borst wijkt. De ogen sluiten. Maar dan maalt het in de schemer van je bewustzijn weer door. Serieus had ze nooit over een huwelijk met Nelis gedacht. Maar toch... 't Was de gewone gang in het land. 'n Rijke boerendochter en een rijke boerenzoon. Die nog op de hoeve kwam ook. En van Chielekes kerkje! Moest ze daar dan ook heen. Zo waren die lui. Ja, Nelis is gek! Die moet haar niet meer. Stel je voor dat ze met Job trouwt! Ze zit met een schok recht. Dat ze op de schuit moest. Een glibberige schuit, die heen en weer bonkte. Een vieze schuit met een paar grote honden en een knecht die tegen haar grijnsde. Had ze gedroomd? Dat wilde ze nooit! Op zo'n schuit? Zij? Dwars tegen alles in van haar trotse, verzekerde boerenstand. Dan nog liever...
Ze dacht weer, net als voor het even indommelen: moeder! Zou die ook wakker liggen? Ze ging het bed uit. Voorzichtig de deur van haar slaapkamer open. De bovengang over tot bij de brede draaitrap. Geen licht. Alles op de tast. De slaapkamer, beneden, stond altijd open. Vader wilde het raam dicht. We zijn geen Russen, zei hij, zonder dat iemand wist hoe hij daarbij kwam. Toch begrepen ze hem. ‘Hm, hm’ mompelde ze zacht.
‘Ja kind. Ik kom!’
Moeder kwam in haar lange witte nachtpon, 't grijze haar in een wrong, het gezicht veel ouder dan overdag. Ze knipte het licht aan.
‘Wordt vader...?’
‘Als een os...’
Ze gingen naar de huiskamer. En daar zaten ze dan. De moeder uit het lange geslacht van de Geertsen. Geen spoor van grimmigheid, niet eens van boosheid. Het was nu eenmaal zo en ze moesten het oplossen. En dat zou op de oude boerenmanier.
‘Je trouwt natuuriijk nooit met zo'n vent.’
‘Moeder, ik ben...’
‘Ja, stil maar. Er is een landvol jonge meisjes stom geweest. Ik had het van jou niet verwacht. Je kon toch...’ Haar ogen, verscholen onder de gefronste wenkbrauwen, priemden. ‘Jij, die in die dingen geleerd hebt. Niet dat ik het goed vind. Maar wat je gedaan hebt...?’ Toch even hopeloos de handen omhoog.
Tony wachtte af. Moeder had immers volmaakt gelijk.
‘Ik praat daar niet meer over. Ik ken het leven. Er vallen er meer, die dan ook nog slecht terechtkomen. Jij...!’
‘Ik weet wat u bedoelt.’
‘Natuurlijk weet je dat. En ik ga morgen naar neef Overwater. Als je niet helemáál verongelukken wil...’
| |
| |
‘Nelis, moeder?’ Tony's ogen werden groot van schrik. ‘Als u dát toch doet.’
‘Ja, en dat doe ik. De jongen is gek op je. Dat weet je zelf. 't Is de knapste paardenfokker van heel het land. Ze zijn bijna net zo rijk als je vader. En dan ben je bij je soort. En liefde? Liefde?’ Er kwam een alomvattende spotkreun achter de herhaling van dat zwaar belaste woord.
‘Dat kán niet. En dat wil ik niet. Dat is...’ Ze zoog haar adem op tussen haar tanden.
Moeder zweeg. Ze keek zo maar voor zich en Tony kon er van verzekerd zijn dat er heel wat in dat grijze hoofd omging. Omdat moeder bleef zwijgen, zei ze: ‘Nelis is niet gek.’
‘Natuurlijk niet. Je bent een knappe jonge vrouw. Je vader is de rijkste man in de buurt. Als hij hoort dat je met Nelis moet gaan trouwen...’ ‘Moeder...’
‘Stil nou! Laat mij eerst praten. Dan zijn jullie er. Dan kun je verder leven zoals ze allemaal vóór ons geleefd hebben. Hm!’ 't Laatste fel spottend geluidje kwam er venijnig uit. ‘Je moet alleen naar 't zwarte-kousen-kerkje.’
‘Ik ga liever weg. Een baan of zo. Als De Geus mij helpt. Ik kom wel ergens in een of andere kliniek. Ik...’
‘Je bent overstuur. 't Komt wel zoals ik het bedissel. Al dat gezeur over liefde en nog eens liefde. Je moet je verstand gebruiken. Een mens moet voor zichzelf zorgen en niet in de val blijven zitten waarin hij gelopen is. Bemoei je nergens mee.’
Tony kon geen zinnig woord zeggen. Ze stond zo ver buiten moeders wereld. Ze had veel beter direct kunnen weigeren om met moeder over die idiote oplossing te praten.
‘'t Gaat in 't leven net zo vaak over moeten als over willen. Je zal nu nog zeggen dat je niet wilt. En...’ Ze aarzelde voor het eerst. 't Was te zien aan haar ogen, die weifelend werden terwijl ze haar dochter aankeek. ‘Dingeman van Gurp? Ik weet niet of ik het je zeggen moet?’ Duidelijk weer de aarzeling. Ineens besloten ging ze voort: ‘Die heeft Janneke Steketee ook genomen en die verwachtte een kind van een soldaat. Dat weet geen mens. Ik zeg het je alleen maar om je te laten zien dat het méér gebeurt. De mensen weten het niet. Ja, de vaders en de moeders en ik. Ik was de vriendin van Janneke. Ik heb alles geweten. Nu zeg ik het. Nu. Ik heb er nooit met een woord over gekikt. En ga nou maar slapen. Morgen zien we verder.’ De boerin stond op, liet haar dochter voorgaan, wachtte tot die de trap op was, knipte het licht uit en ging weer in bed.
Met Tony was het vreemd gesteld. Een wereld was uit haar voegen ge- | |
| |
raakt. Dingeman van Gurp? Natuurlijk, die kende ze goed. En z'n vrouw. Beste mensen. Nu al net zo oud als vader en moeder. Nette mensen. Chô! Ze schrok ervan. Dan was dat kind, Wijntje van Gurp, die met Karel van der Slikke getrouwd is... van haar leeftijd. Ze kwam haast niet uitgedacht, niet over haar verbazing heen. Voor enkele ogenblikken nam dit ongelooflijke haar in beslag. Die zedige, lieve moe Janneke! Wat een keurig mens! En dan vroeger...? Zo strijkt het leven de plooien glad. Wonderlijk, wonderlijk! Het kan haast niet.
Tegen de ochtend sliep ze in.
Het eerste, wat ze bij het wakker worden dacht was: Job weet het nog niet. Zou die soldaat het ooit geweten hebben? Nelis! Een geborgen leven in haar eigen wereld! Mag ze...? Wil ze...? Nelis moet het weten. Ja, natuurlijk.
En als ze met Nelis trouwt! Als hij haar man wordt! Haar mán! Te dwaas! En de andere oplossing? Weggaan. Het Stadje uit. Nu ja! Zo'n hevige schande was het hier niet. Maar wel als je niet trouwde. En met Job? De schuit was natuurlijk helemaal geen vuil, benauwd iets zoals in haar droom. Ze kon ook met hem ergens gaan wonen in een huis. Op de duur zou vader wel over de brug komen. Zo ging het altijd. Ze zou eerst nog met moeder praten. Moeder beseft niet, dat we nu in een heel andere tijd leven dan moeder en Janneke en Dingeman van Gurp toen. Of? Wás het in het diepste wezen wel zo anders? Janneke was ook een gegoede boerendochter. Die zal ook niet zo stapel op die soldaat zijn geweest. Ja, dat wist je natuurlijk niet ook. 'n Heel andere tijd? Kom nou! Werden er vandaag ook nog niet veel huwelijken van bovenaf geregeld? En wat dat andere betreft: geen nieuws onder de zon. Dat van haar en Job is er altijd geweest. Wat helpt daartegen? Verstand? Wil? Karakter? Gisteren had ze Nelis nog gezien. Samen met een knecht en vier paarden. Ze reden naar ‘Het Wapen’. Later hoorde ze dat ze twee paarden voor ik weet niet hoeveel duizend aan een Belgische fokker hadden verkocht. Ze was op weg naar haar werk. ‘Ha, die Ant!’ riep Nelis.
Een vlotte boer, zoals hij op zijn eigen paard de stad in reed. Geen boer meer zoals zijn vader, die je tussen de stadslui direct herkende. Toch een boer. Een van de heren van het land. Hier in deze contreien nog de gebieders. Prachtige paarden! Glanzend en verzorgd. Ze dacht: je moest eens weten! Ant! Hm! Anthonia Vroegop! Job zei: Tony, of soms op z'n Frans: Antoinette!
Ze kon de gedachten aan Nelis niet in haar toelaten. Er zat een vernedering voor haar in als moeder met zo'n voorstel naar de Overwaters zou gaan. Vernedering omdat het een handeltje zou zijn. Ze kende dat gedoe. Ze praatten er onder elkaar over, de boerendochters en boerenzoons. Ze bekonkelden het onder mekaar. Maar ja, als je mekaar dan aanstaat...!
| |
| |
Zoals moeder over de liefde dacht! Maar kon ze er zelf zo over denken als het in een roman staat? Dan is het vaak onweerstaanbaar. Denk maar aan Arie. Dat is waar: die wilde ook met alle geweld Dirkje hebben en daar was toch anders genoeg van bekend. Laat het dan niet helemaal waar zijn wat ze van haar vertellen. Trouwens, Arie had ook genoeg avontuurtjes beleefd, en dan toch zo maar ineens: Dirkje! Als Nelis...? Ze wilde niet doordenken. Er hing zo veel van dat trouwen af. Er kwam zoveel bij kijken. En altijd weer, bijna op afgemeten afstanden, kwam dezelfde knoop in haar denken: waarom ben ik toch zo gek op Job geweest? Waarom toch? Zo stom gek!
Kijk, ze was er. Had ze weer een poosje wat te doen. Daarna zou ze rechtstreeks naar huis gaan om met moeder te praten.
Maar moeder was al weg toen ze thuiskwam. ‘Wist ze er niet van?’ vroeg Betje. Joost de Kruier was voor komen rijden. ‘Ze komt niet eens thuis voor het eten.’ Tony keek de meid zo verwonderd aan, dat die haar hoofd maar schudde en wat verbaasd vaststelde: ‘Dat zal ze je toch wel gezegd hebben.’
‘Ja, ja. Da's waar. Ik vergat het.’ Ze ging rechtdoor naar boven, naar haar kamer. Haar hart was een weinig van slag. Door het traplopen? Door haar toestand? Zonder bepaalde bedoelingen ging ze voor de spiegel staan. Het was de oude, afgekeurde spiegel. Wel anderhalve meter hoog, met geslepen randen. Zonder lijst. Zo paste ze in haar wat voorzichtig moderne slaapkamer. Ze zag zich. Het leek of haar gedachten geruime tijd rustten. Er was veel te denken Te veel en te vreemd. Nu ze tegenover zichzelf stond, was ze zelfs nu nog niet vrij van ijdelheid. Maar deze ijdelheid constateerde alleen maar op een bedaarde wijze: ik ben als vrouw de moeite waard. Is er al een kleine welving? Ze draaide haar heupen. Ze legde haar hand tegen het voorhoofd, als om de gedachten te verzamelen. Er moest toch gedacht worden? Je kunt het leven zo maar niet laten komen, zonder je maatregelen te nemen. Beneden haar waardigheid dat ze zich met Dirkje ging staan vergelijken. Uiterlijk had ze dat vurige niet, dat als een vlam in de ogen brandt. Ze had meer gelezen dan de meeste meisjes van haar stand. Meisjes! Ze was nu een jonge vrouw en dat zelfs zonder man. Feitelijk had ze zich van een hogere klasse geweten. Lezen, studeren, diploma's halen, jezelf nuttig maken. Ze keerde haar beeld de rug toe. 't Zal niet lang meer bevallig zijn. Tegen de voorwand staat haar bureau. Joost de Kruier had tegen de muur een praktisch afgeschermde T.L. buis aangebracht. Ze drukte de schakelaar in en twee-driemaal floepte het licht aan. Ze deed alles expres langzaam. Ze had nog geen doel. Wilde ze zo maar gaan zitten staren? Gisteren, voor ze het aan moeder had gezegd, was ze aan een brief
| |
| |
voor Job begonnen. Ze moest hem toch inlichten? Dat hij nooit bezorgd was geweest. Nooit ergens naar gevraagd had. De laatste dagen was zij vol wrange gedachten geweest. Het meest, omdat ze zelf onverantwoordelijk had gedaan. In die dolle, haar eigenlijk onwaardige roes was ze even dwaas, even ondoordacht geweest als het eerste het beste gekke kind. En steeds opnieuw. Zo maar. Gedreven door hetzelfde, waardoor anderen hun dwaasheden pleegden. Dwaasheden? Ze zocht de niet afgemaakte brief aan Job op, las die over. Dat ze het niet kon! Niet eens deze brief schrijven. En evenals gisteren, toen ze er aan bezig was, wist ze weer: ik trouw niet met hem. Ik ga met zo'n man het leven niet in. Ja, ze had wel tegen moeder gedaan alsof. Maar ze deed het niet! Ze zou dat leven niet aan kunnen en die man beslist niet. Wat hielp het om jezelf te blijven afvragen waarom je zo was geweest? Wat helpt het om daardoor je zelfrespect te verliezen?
Nelis. Hm! In ieder geval is hij een van hén. Een uit hun geslachten. Liefde? Zou dat allemaal liefde zijn? Dat verliefde gedoe?
Nelis! Ze wist wel, dat die zoals ze zeiden, ‘gek op haar was’. Dat hoeft nog geen liefde te zijn. Dat is alleen maar om haar gezicht, om haar lichaam. Misschien, zonder dat hij het weet, ook nog omdat ze een Vroegop is. 't Hoeft nog niet eens om de rijkdom van haar vader te gaan. Hoe komt ze er toe om zo over Nelis te denken. Ze mag zo'n jongen toch niet opknappen met de gevolgen van haar... Haar...? Dwaasheid, gemeenheid, haar... Terwijl het woord toch niet in diepste zin van haar is, zegt ze: ‘zonde’. En dan denkt ze ineens aan Chieleke. Ze weet dat er in Het Stadje wel meer zijn geweest, die in zo'n moment aan Chieleke dachten. Als het over zonde ging. Toch was ze ook weer te nuchter om iets wezenlijks van die Blikken Dominee te verwachten. Ze zou hem uit kunnen tekenen, zo precies verscheen hij voor haar. De man, die door Het Stadje ging om zijn zaken te doen. Die iedereen groette, zijn hand opstak, of ‘heu’ riep. Het was of hij iedereen een beetje beter kende. En die 's zondags preekte. Ze hoefde helemaal niet zulke gedachten te hebben. Er waren nota bene drie echte dominees in de stad. Zielszorgers. Haar hand kwam aan haar open mond. Zielszorgers. Daar kon je heengaan, net als naar een dokter als je de griep had, of ze brachten je er heen als je een erg ongeluk had gehad. En dat had ze! Dat ze nu zelfs glimlachen kon over de mengelmoes van gedachten.
Ze stond op, rekte haar armen. Ze moest verder. Ze had nog twee patiënten. Dat van moeder was niet meer te keren. Het was haar een troost dat ze niet bang hoefde te zijn. Moeder zou het niet verkeerd aanpakken. Bij wie woonde zo'n absolute, oude boerenwijsheid? Moeder zou geen gevaarlijke dingen zeggen. Haar mond niet voorbij praten. Als ze tegen de avond thuiskwam, zou ze misschien zeggen: ‘Je kunt
| |
| |
toch maar beter een baan zoeken.’ Nelis zou dan niet eens gemerkt hebben met welk voorstel ze bij hem gekomen was. Ze zou zijn weigering geproefd hebben voor ze ook maar een tip van haar plannen had opgelicht. Ze moet nodig weg. Ze moet aan de gang. Nog een paar maanden misschien en dan...: ‘Chô! Nee, van díe had ik het niet gedacht. Dat is óók wat voor de loco!’
't Greep haar aan, alsof er echt iets om haar borst knelde. Ontzettend! Ze durfde niet doen wat in haar opkwam als het ene mogelijke. Ze waren niet zo vroom, niet sentimenteel. Ze waren rechtbelijnde gereformeerde mensen. Maar bidden! Bidden! Ze had natuurlijk ook een jeugd gehad vol van lieve kindergebedjes. Vader had aan tafel zijn eigen gebeden. 't Was allemaal wel goed. Er was genoeg op gewezen dat je persoonlijk bidden moest en in de bijbel lezen. Maar wat was er bij haar van terechtgekomen? Bovendien: kon je nu zo maar met dit gemene zaakje bij God komen? Hoe meer ze dacht, hoe gemener en onbegrijpelijker het werd. Ze had niet maar per ongeluk in een onbewaakt ogenblik... Nee, ze had stelselmatig gezondigd. Ja, zeg het maar rechtuit: ze had alles wat er ook nog aan geestelijk leven in haar wonen kon, vernietigd. Expres voor dát! En nu bidden? Ze knipte de lamp uit en liep snel de trap af, haastte zich in de gang met haar mantel. Aan het werk!
Het Stadje - niemand ontkwam er nu eenmaal aan - was door Chieleke en zijn mensen geïnfiltreerd. Spottend zei men: ‘Ze krijgen altijd precies op tijd een tekst of een psalmversje.’ Verdraaid! Tony stampte er om met haar voet op de grond. Ze kwam voorbij de school en meester Zegers liet zingen: ‘Hij slaat toch schoon oneindig hoog.’ Ze liep sneller door naar de Vlasmarkt, waar ze bij Bongers moest zijn. Maar ze hoorde het nog toen ze al achter de school liep: ‘op hen het oog, die ned'rig knielen!’ Wat haalden die jongens en meisjes dat knie - len lang uit.
|
|