Erato(1646)–Leonardus Gouwerak– Auteursrechtvrijomhelst van verscheyde minne-deuntjes, sangh-rijmpjes ende nieu-quelige veersjens Vorige Volgende [pagina XXV] [p. XXV] Aen den selven. Den Rijn springht op van vreught met hare soete stromen, Om dat Erato nu haer woon-plaets heeft genomen, Ontrent haer verse vliet en heet haer wellekom, Weest welkom onse vreucht, wy waren eerst als stom, Ons Nimphjens waren al gelijck als dode lijcken, Sy lieten nimmer vreught of schijnsel daer af blijcken, Het machtigh Amsterdam beschaemden onse Stadt, Mits sy Pernassus Bergh ghelijcken besadt, De vreught was hier heel wegh een yeder een vol rouw stack, Maer nu komt sy ten toon door onse wijse Gourack, Nu geven wy niet toe het machtigh Amsterdam, Midts Leonardus spruyt uyt Godt Apollos stam, [pagina XXVI] [p. XXVI] Ick hoor de soete vreught een yder Nimphje uijten, Soo dat door ‘t soet geluijt mijn oor begint te tuijten, Een yder toon u jonst ick bid my d’u mee, Leen, Daer is u niemandt Steeg dan uwe schoon Heeleen, Indien het u behaeght kondt ghy die lichtlijck buijgen, Door dien ghy haer altijt sult dienstlijck betuijgen, V goe genegentheyt, sy sal haer straf gelaet, Verdrijven ‘t eenemael met al de felle haet, En sal met al de rest een Lauwer-krans gaen vleghten, Om op het wijse hooft van Gouwerack te hechten, Niet van gemene stof maer op Pernas gemaeckt, Daermen niet als door moet of wijsheyt toe en raeckt. G.D. Visscher. Vorige Volgende