Erato(1646)–Leonardus Gouwerak– Auteursrechtvrijomhelst van verscheyde minne-deuntjes, sangh-rijmpjes ende nieu-quelige veersjens Vorige Volgende [pagina XXVII] [p. XXVII] [Wat strael-bekranster kruyn vol juyster zinlijckheden] Wat strael-bekranster kruyn vol juyster zinlijckheden, Bralt nu ons gulde eeuw! ontluyckt nu tot ‘t gewelf Van ‘s hemels opper-zael, door serper minlickheden, Van dit al-saemlent hooft, gluurt meer als Romen self, Hoe dravend immer stof, ontpruyckt al d’ouderdommen, Met noch niet grysaerts stof, Voor voor-ge gluur en glants: wie derft dan kanten kommen, Met hoogst verworven lof? ‘t Swicht al. O ghy natuur vol geestelick besinnen! Wat was in u een drift, wat spoor u doen geprickt, Doent soo vergode breyn, soo const begaefder sinnen, Geperst heeft inde pan van dees, die zinnen wrickt. Die geest, wiens soet gespeel in ‘t over-aertsche dichten, Soo veel het herte steelt, [pagina XXVIII] [p. XXVIII] Hoe puyrde ghy hem! als een tortse om te lichten, Licht, dat niet licht licht teelt. En wat ‘t gedichsel swaeyt, verdelgt mijn ziel tot suffen En stae verwert en swijgh: noch dit, sijn werck een wonder, Een glimpryck Sonnen-rondt, een wech-basuyn die suffen, De grijse baert een school, het spits waer alles onder, Sulcx ick hem dichters lof, wel weerdich lauwerieren, Om ‘t hooft geboeyt met nat. Af-g’hult met konst en eer, ‘k wensch wechdelicke swieren, Moet leven levens sadt. P.A. Eyndhoven. Vorige Volgende