De volksvermaken
(1871)–Jan ter Gouw– AuteursrechtvrijVijfde hoofdstuk.
| |
[pagina 615]
| |
‘Vuurwerken’, zei Loosjes heel ernstig, ‘zijn slechts kortstondige vermaken, en die dikwijls mislukken’Ga naar voetnoot1). Ach ja, en waren die vuurwerken nog maar de eenige feestmislukkingen! - Zelfs professorale vuurwerken willen soms geen vuur vatten! - Toen Justus Schietspoel, op den 13n Februarij 1775, ‘bij zijn wederkomst van het Leidsche Jubile’, d.w.z. het Tweede Eeuwfeest der Hoogeschool, aan de Leden van de Haarlemsche Rederijkerskamer: Trouw moet blijken een berijmd verslag gaf, heette het alweêr: Het Vuurwerk, anders wel gemaakt.
Is naauwlijks half in vlam geraakt.
Daarom zeggen ook de wijsgeeren, dat alle vreugd en vermaak der menschen eigentlijk maar vuurwerk is, en een humorist heeft beweerd, dat men een vuurwerk, om 't goed te beoordeelen, moet gaan zien in den morgenstond na den nacht, waarin 't afgestoken is. Hoe oud dit nachtluchtvermaak, of, als onze voorouders het noemden, ‘nachtspektakel’, al is, en hoe 't somtijds met een kattenconcert werd opgeluisterd, zagen wij reedsGa naar voetnoot2). 't Is echter niet alleen een lucht-, maar ook een watervermaak, en dit laatste was het reeds in de 16e eeuw. Toen Prins Maurits in 1594 te Leiden feestelijk onthaald werd, stak men een draaijend vuurwerk af met vuurpijlen, die in 't water branddenGa naar voetnoot3); wat duidelijk bewijst, hoezeer de kunst, sedert het verbranden van Adam en Eva te Antwerpen, was vooruitgegaan. Het kolossaalste luchtvermaak is de luchtbol, en dit schouwspel lokt - natuurlijk omdat het niet te dikwijls voorkomt, - altijd verbazend veel toeschouwers. Toen Nadar in September 1865 te Amsterdam zou opstijgen, voerden spoortreinen en stoombooten, wagens en schepen de nieuwsgierigen bij legioenen aan. Hoogesluis en Amstelkant, Schans en Buitencingel waren volgepropt met kijkers; de transen der molens stonden vol; de daken der huizen zaten vol; en in elk venster, dat er den uitkijk op had, zag men piramiden van menschenaangezigten. Op den Utrechtschen Dom stonden alle transen vol heeren en dames, met verrekijkers gewapend; en 't zelfde was 't geval op alle torens in Amstelland en Waterland, in Kennemerland en Rijnland, in Gooiland en 't Stichtsche Nederkwartier. Amsterdam was vol kijkers, en 't middelpunt van een, wijden cirkel van kijkers. En toch is de luchtbol voor al die belangstellenden niets anders dan een luchtkijkvermaak, waarbij zij de kin naar het zenith rigten. Van luchtreizen willen zij niet weten; de wetenschappelijke laten zij voor de natuuronderzoekers, de strategische voor de krijgshelden, en de pleizierluchtreizen voor de stoutmoedige liefhebbers over. 't Publiek bewondert deze laatsten; maar huivert op de gedachte, hoe ijselijk zij zich zouden bezeeren, als ze ongelukkig kwamen te vallen, | |
[pagina 616]
| |
of hoe desperaat zij zouden zijn, als de bol eens zoo hoog ging, dat zij de aarde niet weêr konden vinden. Dat wij met dit luchtvermaak alweêr lang na de Chineezen moeten gekomen zijn, behoeft naauwelijks gezegd te worden; - de luchtbollen, die 't trage Westen eerst in 't laatst der vorige eeuw wist uit te vinden, zijn, volgens de Sinologen, in 't Hemelsche rijk al sedert onheugelijke tijden opgestegen. Maar daar had men hier nooit iets van vernomen, want toen de eerste montgolfière in Frankrijk opsteeg, op den 5n Junij 1783, klom de verbazing der menschen ten top, en 't was hun of ze een mirakel aanschouwden. In 1784 zagen de Nederlanders den eersten luchtbol opstijgen te 's Gravenhage, maar niemand had lust in 't schuitje te stappen; en eerst in 't volgend jaar, toen Blanchard uit Frankrijk kwam, zagen de Hollanders den eersten luchtreiziger. Negentien jaren later steeg de eerste Hollandsche luchtreiziger te Rotterdam op, - 't was Abraham Hopman van Haarlem, die er een nat pak bij haalde, daar zijn luchtbol hem bij Schiedam in een sloot wierp, en toen alleen een reisje ging doen. Om nu aan dit kijkvermaak meer afwisseling te geven, liet men weldra allerlei met gas gevulde figuren op, en 't volk klapte in de handen, als 't een man, een paard of een olifant in de lucht zag zwaaijen en duikelen, zonder dat iemand bang behoefde te wezen, dat de kunstenaar den hals zou breken. Maar in onzen tijd was men met geen poppen meer te vreden, - 't moesten levende mannen en paarden zijn. En nadat eerst de Parijzenaars er zich in verlustigd hadden, zagen ook de Amsterdammers in 1853 't paardrijden in de lucht, dat op bl. 360 is afgebeeld. Ja meer nog: ‘de onverschrokken Julio’ hing zich zelven aan een touw onder den bol, en spartelde en duikelde, tot vermaak der tienmaal vijfentwintigduizend kijkers, als een waar luchtgymnast. In Engeland heeft men begrepen, dat de menschen nog meer pleizier zouden hebben, als ze niet enkel van beneden naar boven, maar ook van boven naar beneden konden kijken, en daarom een luchtbol gemaakt, die aan een touw wordt opgelaten en weêr neêrgehaald. - In den zomer van 1869 beleefde een besje in 't Oudevrouwenhuis te Chelsea haar honderdsten verjaardag; en toen haar gevraagd werd, welk vermaak zij op dien dag begeerde te genieten, verkoos zij de lucht in te gaan, om op de wereld eens uit de hoogte neêr te zien. En dat vermaak werd haar gegund. De eigenaar van den luchtbol zorgde, dat zij, en nog een paar oude wijfjes, die voor gezelschap meêgingen, in het hangend salon heel gemakkelijk zaten; zij steeg tweeduizend voet hoog, keek toen eens naar beneden, dronk een glaasje wijn, en ontving een medaille tot een gedachtenis. Ziedaar een kijkvermaak meer dan vijfmaal zoo hoog als 't hoogste in ons land, en 't is wel jammer, dat wij zoo iets hier ook niet reeds hebben. Maar mogelijk vindt men het te gevaarlijk, omdat, als de | |
[pagina 617]
| |
kabel eens afknapt en de bol schoot gaat, men niet weet, of men naar de maan of naar de planeet Neptunus zou gaan. En dat die vrees niet hersenschimmig is, is in 't voorjaar van 1869 te Londen al eens gebleken, gelukkig op een oogenblik dat er geen mensch in 't salon was. Wanneer eens de Maatschappij ter bevordering der luchtscheepvaart haar doel volkomen bereikt zal hebben; wanneer al de mooije luchtschepen, sints jaren uitgeteekend, eenmaal gebouwd zullen zijn; wanneer wij, stokoud, nog eens buiten de poort een bittertje of kop koffij zullen gebruiken, en boven ons hoofd de luchtstoombooten zien vliegen als tegenwoordig de ojevaars en kievitten; - dan zal de aëronautiek een plaats onder de volksvermaken innemen, en wat zullen de menschen dan een pleiziertogten doen! - |
|