De volksvermaken
(1871)–Jan ter Gouw– AuteursrechtvrijVierde hoofdstuk.
| |
[pagina 349]
| |
‘Bin jij wel sekuur, Krijn, dat 't geen hekse is; aêrs was 't spul verbrod.’ ‘Vraeg jij 'm dat zelf als 'ie in de ton zit.’ - Den volgenden dag zien we in 't weiland achter de herberg twee hooge dikke palen staan; een sterk touw is er tusschen gespannen, en in 't midden hangt een bierton, wel goed digt gekuipt, en van stevige hoepels voorzien. In die ton zit de arme kater, dien de schuitejager ergens in de stad opgevangen en voor een schelling aan den waard geleverd heeft. Wanneer het op een dorp in den omtrek haast kermis zal zijn, heeft elke huismoeder maar op haar poes te passen. De spelers komen in de herberg bijeen, en elk trekt een nummer, dat hij met krijt op de zool van zijn schoen schrijft. En daarop gaan ze naar 't land, en alle dorpelingen niet alleen, oud en jong, maar ook honderde bezoekers van rondom volgen, en scharen zich achter en ter zijde van de spelers langs de slootjes. De knecht uit de herberg brengt een knuppel, en maakt 20 of 30 schreden van de ton, een groef in den grond, die ‘de meet’ heet, en die geen der spelers overschrijden mag. No 1 begint, en werpt met alle magt den knuppel tegen de ton, die van den schok heen en weêr slingert, en de kat, die angstig tegen den bodem der ton gekropen zat, slaakt een kreet zoo akelig, dat er een steenen hart van breken zou. Al de overigen doen op hun beurt den knuppel tegen het schommelend en slingerend vat bonsen; 't krijten en krollen, 't maauwen en blazen der kat is het eigenaardig muziek bij dit kermisvermaak; en hoe vervaarlijker het dier schreeuwt, hoe meer pret de menschen hebben. Als al de nummers hun beurt hebben gehad, begint No 1 op nieuw, totdat eindelijk, na lang beuken, de bodem van 't vat bezwijkt, en de kat, razend en dol, er uit springt en weg ijlt, - namelijk zoo ze nog springen kan, want als ze bij ongeluk den knuppel op den kop gekregen heeft, valt ze er uit en blijft liggen. Dit is voor de toeschouwers 't gewigtigst oogenblik - te zien, hoe de kat er uitkomt, en, zoo ze nog leeft, hoe angstig en wild ze een heenkomen zoekt. 't Volk stuift uiteen aan dien kant, waar de kat zich heen wendt; en bij die gelegenheid loopen er soms eenigen van de kijkers zonder omzien in de sloot, en worden er, tot den hals bemodderd, weêr uitgetrokken. Hij, die den laatsten worp gedaan heeft, wint het mooije zilveren messehecht. Er wordt een hoezeetje voor hem aangeheven, en zijn vrienden geven hem de hand en wenschen hem ‘veul geluks’. Nu moet hij trakteeren; het getal flesschen, dat hij geven moet, is reeds vóór den aanvang van 't spel bepaald. De heele troep stroomt dan in de herberg terug, en 't veld, straks zoo woelig, is weldra geheel ledig. Op de jongens echter rust nog een andere taak: de gevlugte kat op te vangen; wie haar terug brengt krijgt ook een fiesch. De helft der toeschouwers gaat nu naar huis; de andere helft, die plakken blijft, zakt later langzamerhand af, maar de knuppe- | |
[pagina 350]
| |
laars houden vol; en als ze eindelijk heen gaan, slingeren ze niet minder dan de ton gedurende 't spel. ‘En gebeuren zulke dingen heden ten dage nog?’ - Hoe kunt ge dat vragen? In onzen tijd - nu wij genootschappen hebben ‘tot bescherming der dieren’, en in de policieverordeningen geschreven wordt: ‘Het is verboden, dieren op eenige wijze te mishandelen’Ga naar voetnoot1); nu wij maandschriften lezen ‘aan de belangen der dieren gewijd’, en onzen kinderen boekjes geven, waar ze uit leeren, dat de dieren ‘onze redelooze vrienden’ zijn - is zulk een barbaarschheid immers onmogelijk. Maar ook al lang vóór onzen tijd begonnen sommigen medelijden met die arme katten te krijgen; reeds vóór bijna een eeuw verzekerde Le Francq van Berkhey, dat op vele plaatsen al geen kat meer maar een kolfbal in 't vat gedaan werd, en Grabner schreef zestien jaar later, dat het katknuppelen uit de mode raakte; waarbij hij zich echter niet goed had laten onderrigten, want lang daarna was het nog vrij algemeen. In 1835 verheugde ‘de Vriend des Vaderlands’ zich, dat het toen toch ‘hoe langer hoe zeldzamer werd’Ga naar voetnoot2), en een Navorscher dacht in 1863 dat het al ‘bijna vergeten’ wasGa naar voetnoot3), waar hij zich ook in vergiste. Vóór drie of vier jaren zou op een Zuidhollandsch dorp op kermis, als naar gewoonte, de kat geknuppeld worden; - de kastelein had echter, op voorbede zijner vrouw, de arme poes vrijgelaten, en een turf in de ton gestopt. Maar hij had het zwaar te verantwoorden, toen de boôm uit de ton vloog, en er geen kat uitsprong maar een turf uitviel. De boeren waren ‘veraffronteerd’, omdat hij hen tot turfknuppelaars gemaakt had, en de jongens hen uitjouwden. En 't heele dorp gaf den kastelein ongelijk, omdat hij ‘voor een kat had laten betalen en een turf gegeven had’. Sedert is daar kat noch turf meer geknuppeld; de kastelein wil 't eerste niet en de boeren 't laatste nietGa naar voetnoot4). De dorpskasteleins willen tegenwoordig van dat katjesspel niet meer hooren. Vraag hun, op welk dorp gij wilt: ‘Wordt hier met kermis nog een kat geknuppeld?’ - en zij voegen u op een toon van verontwaardiging toe: ‘Wel neen, meneer! dieren plagen doen we hier niet’. Toch blijkt uit mededeelingen, die ik ontving, dat het in sommige streken nog wel gebeurt, t.w. ‘op kermissen en bij andere gelegenheden in den zomer op het land’ en elders ook nog in den winter op het ijs. Maar ik wil die plaatsen hier niet noemen; want berusten die mededeelingen welligt (als ik, uit dierlievendheid, liefst gelooven wil) op vergissing, dan is 't onnoodig; en berusten zij op waarheid, dan wil ik, uit menschlievendheid, die katknuppelaars niet verklappen. 't Spel werd vroeger in alle gewesten van ons Land gespeeld, niet | |
[pagina 351]
| |
enkel op de dorpen maar ook in de steden; en somtijds werd er, tot afwisseling van vermaak, eens een hond in plaats van een kat in de ton gekuipt. Kom, zegt Jan van Gijzen op de Amsterdamsche kermis, Gaan we na 't Doolhof, kom, laat ongs iens doolen,
En dan zien knuppelen hongd of kat.
Naar een oude prent.
tusschen twee boomen geschoren. De naam verschilde ook weleens; in sommige streken heette het ‘katgooijen’Ga naar voetnoot1), el-‘ders de ton slaan’Ga naar voetnoot2). Vond 't op de dorpen alleen op kermis plaats - in den omtrek der steden, zoo dikwijls een buitenherbergier dacht, er wat volk meê te zullen trekken. En somwijlen verhoogde de ondernemer den luister van 't feest door 't getal tonnen te vermeerderen. Vóór 51 of 52 jaren geleden vond dit eens plaats aan den Amstelveenschen weg bij de Kalfjeslaan, waar wel zeven tonnen werden opgehangen. - ‘Bewaar me! hebben ze daar zeven katten geknuppeld?’ - Neen, zes tonnen zag men stuk slaan, zonder dat zich een poes zien liet, deze kwam eerst uit de zevende ton te voorschijn. 't Was maar een vinding van den kastelein, om de verwachting der toeschouwers te spannen, en hen zooveel te langer op de drinkbank te houden.
Ook in Engeland, Schotland en Frankrijk was de kat het slagtoffer van het volksvermaak. De Kat in de korf was 't gewone uithangteeken der zoetelaarstenten op de Teems, wanneer deze rivier bevroren was. In den strengen winter van 1740 was 't er in menigte te zien, en ook nog in 1789. En dit was geen geschilderd uithangbord, maar een levende kat, die in een korf of kooi gesloten was. Zoodra er zich een genoegzaam getal deelnemers opdeed, werd de kat geschoten, en 't schijnt, dat dit bepaald een ijsvermaak geweest isGa naar voetnoot3). Een ander Engelsch kattespelletje heet: ‘whipping the cat’; - het arme dier wordt met zweepslagen gegeeseld, totdat het dood neêrvalt, waarbij dan een geweldig ‘hurrah!’ | |
[pagina 352]
| |
opgaatGa naar voetnoot1). Het dorp Albrighton in Shropshire was er eeuwen lang beroemd om; vóór twintig jaren zag men er nog op 't uithangbord der herberg een man geschilderd, die een kat met een zweep sloeg, en daaronder dit rijm: The finest pastime, that is under the sun,
Is whipping the cat at Albrighton.
Ja, wel is 't een ‘fijn vermaak!’ en al oud bovendien; want reeds in 't begin der 17e eeuw gingen de liefhebbers naar Albrighton ‘to whip the cat’Ga naar voetnoot2). En ik vermeld hier tevens, dat de Engelschen zich ook nog op andere wijze met de kat vermaken. Zoo dikwijls er een riot of relletje, van welken aard ook, is, worden er katten door de lucht geslingerd, die op de koppen der rioters te land komen. Natuurlijk hebben die poezen de bestemming om de verwarring te vergrooten, maar geen van haar kwam ooit weêr ‘bij moê t'huis’Ga naar voetnoot3). In Frankrijk kende men ook het ‘fouetter le chat’; maar in Schotland ging 't anders. De kat werd er, als bij ons, in een ton gekuipt, echter niet geknuppeld, maar gestoken. De spelers zaten te paard met lange stokken gewapend, die lansen verbeeldden, en snel onder de ton door rijdende, trachtten zij er den boôm uit te stooten. Gelukte dit, en kwam de kat er levend uit, dan werd zij door 't volk nagejaagd en doodgesmeten; - dit heette dan ‘a cat-race’Ga naar voetnoot4). Niet zoo wreedaardig is de katten-wedloop in Luik. Men vindt er een afbeelding van in het Leeskabinet van 1860Ga naar voetnoot5). Al de katten, die daartoe gebruikt worden, hebben een bandje om den hals met een zegel voorzien; ieder neemt de zijne in een zak of mand meê naar de herberg, en zoodra 't uur slaat worden zakken en manden geopend, en begint de wedloop. De kat, die 't eerst t'huis is, wint den prijs - voor haar baas: een ham of een zilveren lepel. Vóór eenige jaren was 't een blinde kat, die den prijs won, waaruit toen de Luiksche geleerden wilden bewijzen, dat een kat beter kan zien zonder dan met oogen. In Vlaanderen vertoonde men weleer ook kattenvuurwerk. In Julij 1582 kwamen de Prins van Oranje en de Hertog van Anjou te Brugge, en werden ‘zeer heuslijk bewelkomt, en met prachtigen toestel ontfangen’. Tot dien prachtigen toestel behoorde ook een schip op een hoogen mast, staande op de Groote markt. Dat schip was vol vuurwerk en levende katten, die er met kettingen in vastgemaakt waren. Toen het vuurwerk aangestoken werd, vermengde zich het miserabel krijten | |
[pagina 353]
| |
en krollen der katten met het knetteren en knallen van het kruit, totdat het schip in brand vloog en de arme dieren in de vlammen omkwamenGa naar voetnoot1).
Niet minder dan de kat had de gans te lijden; zij werd niet alleen geknuppeld, maar ook gesabeld en getrokken. 't Gansknuppelen is het oudste. 't Geschiedde tweeërlei: te paard en te voet. De eerste manier is hiernevens afgebeeld naar een houtsnede uit de 17e eeuw. De andere manier is nog in Friesland in zwang. Daarbij hangt de gans in een korf, ‘met kop en hals onder uit’; vroeger moest het een levende gans zijn, maar tegenwoordig wordt het dier vooraf gedood. De spelers zijn geblinddoekt (wat bij 't knuppelen te paard 't geval niet was) en worden, eer ze er met hun knuppel op af gaan, eenige malen in de rondte gedraaid om hen 't spoor bijster te maken; 't geen dan ook ten gevolge heeft, dat de meesten een verkeerde rigting nemen, en, als Don Quichot, in de lucht staan te schermen, onder 't schaterend gelach van al de kijkers. Eindelijk toch weet er een zoo goed den afstand te meten, en, alsof hij 't op den reuk had, zijn koers te nemen, dat hij juist bij 't gansje aankomt, en met een fikschen slag doet hij den kop ver weg stuivenGa naar voetnoot2). Oudtijds was dat knuppelen ook een vermaak voor aanzienlijke vrouwen, maar dan moest het een edele vogel zijn - een zwaan. Dit geschiedde nog in 't begin der 17e eeuw te Goes. In Februarij van het jaar 1619 werd de eerste steen gelegd van het Schuttershof der ‘edele busse’ en te dier gelegenheid op het slot Ostende een feest gegeven aan 36 schutters en hun vrouwen. Op den derden dag van dit feest werd er aan de vrouwen een jonge zwaan gegeven ‘ter klippeling’. Of de dames daarbij ook geblinddoekt werden, weet ik niet; wel dat het de vrouw van Mr. Jakob Peckius, den toenmaligen bewoner van het slot was, die met haar knuppel de zwaan den kop afsloeg en daarom tot Koningin werd uitgeroepenGa naar voetnoot3). 't Ganssabelen geschiedde op dezelfde wijze als het knuppelen; het | |
[pagina 354]
| |
eenig verschil was, dat de geblinddoekte spelers een sabel in plaats van een knuppel in de band hadden. Gaan wij in gedachte eens 25 jaren achterwaarts, en verbeelden wij ons te zijn in een tuin aan een der paden buiten de Raampoort. De halve Jordaan is uitgeloopen om 't belangwekkend schouwspel bij te wonen; de tuin is stikvol; de juffrouwen met stroohoeden en omslagdoeken staan boven op de tafels. De gans ('t is een levende) wordt opgehangen; wat kijkt ze nieuwsgierig rond, alsof ze verwonderd is, zooveel menschen te zien. 't Spel begint: komt er een sabel wat digt bij den kop, dan trekt het beest dien voorzigtig terug en ontwijkt den slag. Eindelijk brengt er een haar een wond in den hals toe, en er gaat een luid gejuich op; een tweede treft, en de kop is half af; - de juffrouwen op de tafels laten een langgerekt: ‘och!’ hooren. Een derde slag neemt den kop geheel weg, en een daverend ‘hoezee!’ doet banken en tafels trillen, zoodat eenigen er af duikelen. Den held, die dit feit volbragt heeft, wordt de bloedende gans om den hals gebonden, en onder het oorverdoovend gekrijsch van zooveel honderde Jordaansche stemmen wordt hij in plegtigen optogt den tuin rond geleid. Het ganstrekken was weleer heel de Nederlanden door in gebruik, en werd, of wordt nog, op vijfderlei manieren gedaan: te paard, te voet, op een wagen, te water of op schaatsenGa naar voetnoot1). In 't eerste en derde geval noemt men het ook gansrijden. Tusschen twee palen of twee boomen is een touw gespannen, waaraaneen gans bij de pooten is opgehangen. De neêrhangende kop is met zeep, vet of olie besmeerd. Wie dien afrukt, wint de gans en dikwijls nog een zilveren lepel bovendien. Geschiedt dit nu op een wagen, die zoo snel mogelijk onder de gans doorrijdt, (als men op nevensstaande afbeelding, die genomen is naar een plaat bij Rotgans, ziet) dan verliest de trekker, den kop grijpende, gewoonlijk den wagen, en: De gladde kop glijdt door zijn hand,
En 't boertje buitelt in het zand.
En gaat het te paard, dan maakt de ruiter dezelfde buiteling; - gelukkig zoo hij den hals niet breekt! - Van 't gansrijden op Vastelavond | |
[pagina 355]
| |
te Venlo, dat reeds voor verscheidene jaren is afgeschaft, gelijk ook van 't gansslaan te Boxmeer, heb ik vroeger reeds gesprokenGa naar voetnoot1); doch 't is elders in Limburg nog in gebruik, - echter met dit verschil, dat men nu geen levende gans meer martelt, maar het dier vooraf doodt; wat bewijst, dat de boeren thans veel gevoeliger harten hebben dan voorheen. Maar te Limbricht, een dorp, dat niet ver van Sittard ligt, vond eens een heel wreedaardig spel plaats. De Limbrichters genoten jaarlijks, op een bepaalden dag, het genoegen van het gansrijden, doch hadden daartoe de vergunning noodig van den Heer, die op 't kasteel woonde. Nu gebeurde 't eens, dat de Heer juist afwezig was, toen de dag van 't feest naderde, zoodat de boeren geen verlof konden vragen; maar zij meenden er geen kwaad aan te doen, als ze naar ouder gewoonte hun feest vierden. Daar dacht echter de Heer anders over; hij zag daarin een inbreuk op zijn regten, en veroordeelde allen, die aan dat ganstrekken hadden deelgenomen, tot de straf van het kattrekken; dat wil zeggen: hij liet in plaats van de gans een levende kat ophangen, en deze moesten zij den kop aftrekken. En terwijl de arme boeren zich de handen op de vreeselijkste wijze verwondden, zat de ‘genadige Heer’ voor zijn venster te lachenGa naar voetnoot2). Het ganstrekken te water was van ouds in de Nederlanden zeer populair. De trekkers waren boeren en schippers, maar de deftigste burgers, ja zelfs edellieden gingen er met hun vrouwen en dochters naar kijken. Over een vaart was een kabeltouw gespannen; daaraan was de gans met de pooten wel stijf vastgebonden. De trekker stond, in hemd en onderbroek gekleed, achter op een schuitje, dat snel onder het touw doorgeroeid werd, en gewoonlijk duikelde hij in de vaart. Er bestaat van dit vermaak nog meer dan ééne oude afbeelding. Op eene ets van Jan Bol, uit de tweede helft der 16e eeuw, ziet men in de schuit ook een trommelslager en pijper, - bewijs, dat de oude Hollanders bij elk vermaak muziek noodig hadden. De trekker heeft de gans beet, maar tuimelt reeds achterover. Achter de schuit zwemt een andere trekker, en een derde wordt in een schuitje opgenomen. De oevers zijn met toeschouwers van allen rang en stand overdekt. Op een ets van zijn discipel J. Saveri, uit het laatst der 16e eeuw of omstreeks 1600, zien wij gelijke voorstelling, doch zonder muziek in de schuit, maar evenzoo met een zwemmer op den tweeden grond, en een anderen op den achtergrond, die in een schuitje geholpen wordt. Onder deze ets leest men: Vreuchts verwecking inder gansen trecking. Uit de wijze, waarop deze trekkers de gans omvatten, zou men opmaken, dat het toen niet te doen was om den kop maar om de geheele gans af te rukken. | |
[pagina 356]
| |
In Brabant kende men dit vermaak ook. Het ‘trecken van de gans op de Vaert’ behoorde tot de volksvermaken te Brussel bij 't vierde eeuwfeest van ‘de Victorie’ in Mei 1688Ga naar voetnoot1). Nog is het ganstrekken te water in sommige streken van ons Land ‘veel in gebruik’; maar, zegt men, met geen levende ganzen meer. In Friesland wordt het schuitje niet geroeid, maar ‘aan weêrszijden van de vaart’ getrokken, wat het nog grooter snelheid geeftGa naar voetnoot2). En het ganstrekken op schaatsen behoort ook op menig dorp nog tot het ijsvermaak. Toen ik onlangs een jongen boer, die aan dit laatste in den afgeloopen winter nog meêgedaan had, vroeg, of 't een doode dan wel een levende gans was geweest, verklaarde hij, niet te begrijpen, welk pleizier er zou zijn in het trekken aan een dooden vogel; - ‘'t beest moet den kop wegtrekken als ik hem grijpen wil,’ zei hij, ‘dat is juist de aardigheid.’ - Men is dus nog niet overal even teêrgevoelig.
De derde van ‘onze redelooze vrienden’, die steeds een martelaar van 't volksvermaak is geweest, is de paling. En 't is of men met hem, omdat hij maar een visch is, en, erger! er uitziet als een slang, nog minder medelijden gevoeld heeft dan met kat en gans. Het palingtrekken gaat op gelijke wijze als het ganstrekken te water, doch met dit verschil, dat de paling niet met den kop maar met den staart naar beneden hangt. En al leert nu het spreekwoord, dat niets moeijelijker te grijpen is dan een aal bij den staart, toch wordt die staart nog met zeep besmeerd. In vroeger eeuwen behoorde het palingtrekken meê tot de volksvermaken bij openbare feesten; zoo b.v. geschiedde 't bij 't straks genoemde feest te Brussel op de Vaart. In onzen tijd behoorde 't tot de vermakelijkheden, door herbergiers aangerigt. Te Amsterdam was het tot vóór weinig tijds geleden een groenboerenvermaak op de beide Weteringen; maar daar de policie-verordening, die met het begin van 1870 in werking getreden is, verbiedt ‘dieren op eenige wijze te mishandelen’ (art 89), zoo zullen de palingen nu ook wel in bescherming genomen worden.
In vroeger eeuwen werden ook nog andere dieren geknuppeld, o.a. varkens, paauwen en hanen. Deze werden echter niet opgehangen, maar stonden op den grond met de pooten aan een paaltje vastgemaakt, terwijl de boeren er met knuppels naar wierpen. Bij 't vredefeest in 1559 te Antwerpen behoorde tot de volksvermaken ook het varkenknuppelen; de spelers waren geblinddoekt, en wie 't vette varken doodsloeg won hetGa naar voetnoot3). In de 17e eeuw werden in Holland op de boerekermissen ook paauwen geknuppeld.Ga naar voetnoot4) Dit gebeurde echter in de 18e eeuw al niet meer; de paau- | |
[pagina 357]
| |
wen waren te duur. Op gelijke wijze werden in Gelderland hanen geknuppeld; 't was een Vastelavondsspel en werd ‘hanen werpen’ genoemdGa naar voetnoot1). Eindelijk was het vogelsnijden nog tot in onzen tijd een volksvermaak. 't Ging op dezelfde wijze als het ganssabelen; - hang slechts in plaats van de gans een haan of eendvogel aan het touw, en geef den spelers in plaats van een sabel een broodmes in de hand. Grabner noemde dat ‘een hatelijk spel’Ga naar voetnoot2); het deed den Saksen-Gothaschen krijgsman weemoedig aan, dat de boeren een vogel den kop afsneden. - ‘Maar hoe, als de menschen bij duizenden kapot gemaakt worden?’ - ‘O, dat is heldenwerk en wordt met eeretitels en ridderkruisen en hooge posten beloond!’ -
Een ander soort van dierekwellende spelen zijn de dieregevechten; en hier komen vooral de hanegevechten in aanmerkingGa naar voetnoot3), welke even oud als algemeen zijn. Trouwens dat is der hanen eigen schuld; daar die kraaijers altijd met malkaâr vochten, begreep de mensch, dat zij 't dan ook weleens voor zijn pleizier konden doen. Bij de Grieken waren de hanegevechten zeer populair, en zij komen veelvuldig voor op vazen en gegraveerde steenen. Het doel verschilde naar den onderscheiden aard der volken; hier waren de hanegevechten wedspelen om de winzucht te prikkelen; daar prikkels tot moed en dapperheid. Volksfeesten werden bij de Ouden met hanegevechten opgeluisterd. Te Pergamus had men een jaarlijksch feest, waar de groote hanegevechten het voornaamste cieraad van waren. Themistokles stelde te Athene hanegevechten in, als jaarlijksch herinneringsfeest zijner overwinningen op de Perzen. En hoe kwam hij tot die keuze? Heel eenvoudig. Toen hij met zijn Atheners uittrok, zag hij onderweg hanen vechten, en wetende, dat voor zijn landgenooten een opwekkend middel soms wel nuttig was, kommandeerde hij: halt! en hield een mooije Grieksche oratie, waarvan het volgende eene poëtische, maar getrouwe vertaling is: Kijk, manhafte togtgenooten!
Kijk die haantjes daar eens aan;
Zie hoe zij, met bek en pooten,
Pikken, bijten, krabben, slaan!
Wie heeft hun den krijg geboden?
Waarvoor vecht zoo'n kippenheer?
Hij kent vaderland noch goden,
Strijdt voor vrijheid noch voor eer!
't Is voor ons! - Ons zijn die hanen
't Gunstigst teeken! - Ken die taal! -
Zóó slaan wij de Persianen:
Voorwaarts! marsch! ter zegepraal!
Doch ik moet van ons vaderland spreken, en zal daarom ook niet over de hanegevechten bij Romeinen en Chineezen uitweiden; ik wilde alleen | |
[pagina 358]
| |
opmerken, dat de hanegevechten klassiek zijn, en dat wij groote voorbeelden voor ons hebben. Luisterden de Ouden er hunne plegtige feesten meê op, wij ook. Toen de Zwanebroederschap te 's Hertogenbosch gesticht en een eeuwigdurend jaarlijksch zwanemaal ingesteld werd, werd tevens bepaald, dat er een hanegevecht bij gehouden moest worden op de zaal van 't stadhuisGa naar voetnoot1). Waren de hanegevechten te Athene zeer populair, bij ons ook; geen beter bewijs is daarvan te vinden, dan dat men zelfs twistende dominees bij vechtende hanen vergeleekGa naar voetnoot2). En zagen de Ouden voorteekens in de hanegevechten, zoo deed de Admirant van Arragon ook, toen hij in Holland gevangen was. Hij liet twee hanen vechten, die hij Albertus en Maurits gedoopt had. Tot zijn leedwezen behaalde de laatste de overwinning. Hij sloot ze weêr in 't hok, liet ze goed eten, verwisselde de namen, en liet ze toen nog eens vechten. En zie - de haan, die thans Maurits heette, behaalde nu op zijne beurt de overwinning, en dit was voor den Admirant een teeken, dat de ondergang zijns Meesters onvermijdelijk wasGa naar voetnoot3). De hanegevechten kwamen als volksvermaak bij alle gelegenheden te pas - op vastelavonden, kermissen, ja, bij bruiloften zelfs. In Drente bestond vroeger een gebruik, dat aardig heette, maar weleens tot onaardigheden aanleiding gaf, en daarom afgeschaft is. Als een weduwnaar hertrouwd was, bragten de buren een paar hanen voor de deur, gaven den eenen den naam van den man, den anderen dien der vrouw, en lieten ze vechten. Wee den man als de vrouw het won, - dan was er aan 't spotten en schimpen geen eind. De buren wilden die grap ook wel bij jonggehuwden aanrigten; doch deze wezen dat meestal van de hand; een weduwnaar echter moest het zich, naar oud gebruik, laten welgevallen. Die hanen werden vervolgens geslagt, en daarvan een hanemaal aangerigt, waarbij de gasten met een oorverdoovend ‘kukeleku!’ verwelkomd werden, en het verder vrij wild en baldadig toeging. En zelfs werd het hanemaal gewoonlijk nog weêr door een hanebier, d.i. een drinkpartij in de herberg, gevolgdGa naar voetnoot4). De stedelingen genoten 't vermaak der hanegevechten des zomers in de herbergen buiten de poort, en er werden weddingschappen bij aangegaan, waar de winner nooit, maar de kastelein altijd het beste van voer. En bovendien zagen zij de haneduels dagelijks langs straat, want geen haan kon met zijn buurman ooit in vrede leven. Bij geen volk van den nieuweren tijd echter worden de hanegevechten op grooter schaal aangelegd en met meer hartstogtelijkheid bemind dan bij de Engelschen. Zij roemen er op, dat hun Battle royal en Welch main nergens elders in de wereld te vinden zijn. En wat zijn dat dan? Bij 't | |
[pagina 359]
| |
eerste vecht een onbepaald getal hanen in 't wilde, zoolang tot er nog slechts één overeind staat, die dan koning kraaijen mag. Bij 't laatste wordt een zeker getal hanen paarsgewijze op de kampplaats gebragt, b.v. 32; van deze blijven 16 overwinnaars, die dan 8 tegen 8 vechten moeten, enz., totdat er ten laatste slechts twee overblijven, die dan op leven en dood om den prijs gaan kampen. De Engelschen genieten daarbij 't grootste vermaak, en geen beet noch slag, geen wending noch zijsprong ontgaat daarbij hun vlammenden blikken. Sommigen zeggen, dat dit ‘the generous and humane Englishmen’ gantsch niet tot eer strekt; maar anderen beweren, dat het resultaat voor de hanen precies 't zelfde is, of ze door den poelier, of door de keukenmeid, of door elkander kapot gemaakt worden, en dat het dan toch voor zoo'n krijgshaftigen vogel ruim zoo pleizierig is, op ‘'t bed van eer’ te sterven. De Engelsche Vastelavond is sedert eeuwen een ware hanenmoord, maar tegenwoordig begint die toch ook al ‘in a declining state’ te rakenGa naar voetnoot1), wat bij ons al sedert lang 't geval is. Ja, sommigen meenen zelfs opgemerkt te hebben, dat sedert dertig jaren de invloed der moderne beschaving ook al op de hanen merkbaar is, en zij zoo vechtlustig niet meer zijn als vroeger.
Maar niet enkel zijn kraaijende, ook zijn blaffende ‘redelooze vrienden’ liet de mensch vechten tot zijn vermaak. Hondegevechten waren hier te lande, ook in Holland, een volksvermaak, dat altijd veel deelneming wekte, zoodat de kijkers weddingschappen op de vechters aangingen. Op geen kermis, markt of feestdag mogt een hondegevecht ontbreken. Waar men een ovalen kring van digt opeengepakte mannen en jongens zag (tusschen wie evenwel ook menige vrouwenmuts te voorschijn kwam), daar werd een hondegevecht geleverd. Een bulhond en een steendog scheurden elkaâr in dolle woede de lappen van 't lijf, en de omstanders hitsten de dieren onophoudelijk aan, en 't spel was niet geëindigd voor dat één der strijders er dood bij neêrlag; ja, volgens Staringh zou 't eens ergens gebeurd zijn, dat twee groote honden, die voor een wijnhuis vochten, elkaâr niet alleen verscheurden maar ook verslonden, zoodat er niets meer van hen overbleef dan de twee staarten. Maar erger nog: men liet honden vechten tegen stieren en beeren; de Hollanders vonden daar zeer groot vermaak in; - en men meene niet, dat dit alleen in de ‘barbaarsche middeleeuwen’ t'huis hoort, neen, nog in 't laatst der 17e eeuw moesten die gevechten te Amsterdam verboden worden. Een keur van den 20n Julij 1689 verbiedt ‘beere-, stiere- of ander gevecht tegens bulhonden, steendoggen of rekels binnen de stad, of de jurisdictie van dien aan te regten, op de pene van honderd guldens’. De honden, die afgerigt waren om tegen stieren te vechten, heetten bullebijters, en | |
[pagina 360]
| |
zulke, die het tegen een beer opnamen, beerebijters. De gevechten zelven werden beerebijten genoemd. Nog bewaart er de Beerebijt buiten de Utrechtschepoort, die in de 17e eeuw de ‘Beere-beyters herberg’ genoemd werdGa naar voetnoot1), den naam van; en het spreekwoord: ‘Hij is in de beerebijt geweest’, voor: ‘hij is gehavend en geplukt’, is ook nog van deze vermaken afkomstig. Eerst in de 18e eeuw verdwenen de beerebijten uit de rij der volksvermaken.
Wedrennen mogen volstrekt niet - al zij 't ook, dat er dikwijls paarden doodgerend zijn - onder de dierekwellende vermaken gerangschikt worden, want zij strekken ‘tot veredeling van 't paardenras’. Toch zullen de paarden in hun vuistje lachen, als ze merken, dat de wedrennen met velocipedes overal in de mode komen, en zij met rust gelaten worden. Maar wel mag het dierekwellen heeten, als men een paard onder aan een luchtbol hangt, gelijk de Amsterdammers het gezien hebben op den17n September 1853 toen ‘Professor Lassaigne en de onverschrokken Julio’ op het Drilveld hunne aéronautische kunsten vertoonden. Hoe 't paard aan den bol hing en Julio op 't paard zat, ziet men op nevensstaande afbeelding, die genomen is naar de origineele van dien tijd. En 't spreekt van zelf, dat de kunstenaars voor die grap bij voorkeur een welbedaagden Rossinant uitgezocht hadden, die 't harddraven al lang vergeten was, en nooit gedroomd had, dat hij vóór zijn vertrek naar den vilder nog tot luchtreiziger gepromoveerd zou worden. |
|