De volksvermaken
(1871)–Jan ter Gouw– AuteursrechtvrijVijfde hoofdstuk.
| |
[pagina 203]
| |
De palm was de hoofdzaak op dien dag. Elk haalde in den vroegen morgen een groenen tak, waar hij dien vinden kon: was 't geen palm, al even goed, als 't maar groen was, en hij liep er meê ter kerke om dien te laten wijden. Daar was 't gedrang niet weinig, elk zocht een ander vooruit te komen, en de al te bescheidene lieden waren er hier, gelijk overal, het slechtst aan toe; - zij kwamen met hun tak soms weêr t'huis gelijk ze uitgegaan waren. En daarom zei 't spreekwoord van iemand, die er wat onnoozel uitzag: ‘hij weet niet of de palm gewijd is of niet’Ga naar voetnoot1). Was de palm t'huis gebragt, dan liep elk zoo gaauw mogelijk weêr heen, om den optogt van ‘ons Heer opten ezele’ te zien. Die optogt werd overal, in steden en dorpen, luisterrijk gehouden. ‘De Zaligmaker werd voorgesteld door een beeld, dat op een houten ezel was gezeten’Ga naar voetnoot2). 't Beeld werd met een mantel, zoo kostelijk men had, omhangen; de ezel stond op rollen, en werd door ‘sommighe mannen, meest van de besten derselver stadt ofte dorp’ voortgetrokken. Te Amsterdam had die optogt oudtijds alleen aan de Oude Zijde plaats, uit Jeruzalem (dit was een kapel naast de St. Olofs- of Oudezijds-kapel) naar de Oude Klerk; doch sedert 1498 kreeg de Nieuwe Zijde om 't andere jaar ook haar beurt. In 't laatste geval trok de processie uit de Heilige Stede (de Kapel in de Kalverstraat) naar de Nieuwe Kerk. ‘Die ridderlijcke broederscap van den Heyligen Lande’, of de zoogenaamde Jeruzalemsvaarders, allen mannen van aanzien, die een bedevaart naar Palestina gedaan en op 't Heilige Graf gebeden hadden, gingen voor het beeld uit met hun groote Jeruzalemsveêr in de hand. Achter het beeld volgden twaalf oude mannen ‘met devotie paer ende paer, in de plaetse van de twaelff Apostelen’, waartoe zij ‘met sonderlinge gecoleurde lange rocken waren toegemaect’. Op de Markt waar de stoet overtrok, werd somtijds door de Retrosijnen een toepasselijk spel vertoond. Dat zulk een optogt toeloop had, en een waar volksvermaak opleverde, kan men zich ook heden nog wel voorstellen. In de huizen, die aan 't kerkhof stonden, zaten op de bovenkamers, de scholieren in witte koorkleederen voor de open vensters met palmtakken in de hand. Hier hielden de trekkers stil, de scholieren zongen een latijnsch gezang, en wierpen hunne palmtakken voor het beeld onder 't gejubel van al 't volkGa naar voetnoot3). Natuurlijk mogten er de kinderen niet bij ontbreken; immers er staat geschreven, dat deze ‘hosanna!’ riepenGa naar voetnoot4). Zij liepen den gantschen dag met hun Palmpaschen langs straat, zingende: | |
[pagina 204]
| |
Palm, palmpaschen,
De koetjes die gaan grazen,Ga naar voetnoot1)
De schaapjes in de wei,
Als het Paasch is krijgen we een ei!
En den volgenden dag gingen ze met palm en bloemen opgeschikt naar school, waar ze dan een vrolijke partij hadden. Hiervan waren nog in 't begin dezer eeuw de laatste sporen op de matressenschooltjes te vinden. De Palmpaschen zien wij nog jaar aan jaar op hun dag verschijnen; en wie eens een stalletje met Palmpaaschjes aan een besneeuwden dorpsweg wil zien, kan het vinden in de Castalia van 1870, en zal medelijden met de arme kleine kooplui krijgen.
Omdat de Palmdag zulk een vrolijke feestdag was, moest er ook bij gesmuld worden, en vrienden en betrekkingen zonden elkander geschenken toe, die uit wijn en lekkernijen bestonden. Daar waren in de 17e eeuw nog sporen van overgebleven. Zoo werd o.a. te Amsterdam, na 't midden dier eeuw nog, aan ‘yder Doelheer (dat wil zeggen: aan elk der leden van de Overmanschappen der voormalige schuttersdoelens) een schotel kievits-eijeren, een dozijn olykoeken en een kan rinse wijn t'huys gezonden’, - zoo 't heette ‘tot een erkentenis van dankbaarheydt en schuldige plicht’Ga naar voetnoot2), maar inderdaad, als uit den aard van 't gezondene blijkt, om eens te smullen en vrolijk te zijn. De Palmpaschen zijn nabootsingen der palmtakken met bijvoeging van wat snoeperij. Aan een stok zijn appelen, krentebroodjes, vijgen en gekleurde eijeren geregen, en daarin vlaggetjes en takjes palm gestoken, terwijl op den top een zwaantje zit. Dit laatste is van brooddeeg, wat hard gebakken, en een krent bekleedt de plaats van 't oog. Naar de grootte van den Palmpaasch is 't een enkel zwaantje, of wel een met twee of meer kleintjes op den rug; en menig Amsterdammer zal zich nog wel den bakker op de Reguliersbreêstraat herinneren, die, voor vele jaren geleden, uitmuntte in de kunst om die zwaantjes te bakken met zeven batterijen. Men heeft gevraagd, wat dat zwaantje op den Palmpaasch beteekent? Een navorscher dacht, dat ‘het gebruik uit den tijd der Reformatie en een bespotting van Luther kon zijn’. ‘Neen’ zei een ander, ‘het moeten geen zwaantjes maar paardjes wezen, want zij zinspelen op de palmpaardenmarkten’. ‘Wel neen’, zei een derde, ‘'t zijn geen paardjes en geen zwaantjes maar haantjes’. Daar zijn wij evenwel geen zier wijzer door geworden. Men weet, dat het wel degelijk zwaantjes zijn, die te Amsterdam en elders op de Palmpaschen pronken; maar welke symbolische beteekenis zij hebben, weet ‘men’ niet en ik evenmin. | |
[pagina 205]
| |
In de oostelijke gewesten van ons land hebben de Palmpaschen een anderen vorm. Groote krakelingen, of liever ‘gevlochten kransen van korstig gebakken brooddeeg, waarin een kruis ligt besloten, dat op kruiswijze smalle plankjes rust, die aan een vercierden stok zijn gestoken. In de vier opene vakken tusschen kruis en krans zijn haantjes gebakken; terwijl gewoonlijk boven op den stok een groote haan, en op den krakeling nog eenige kleine haantjes prijken, die met palm zijn vercierd’Ga naar voetnoot1). Daar behoort ook een liedje bij, en dit geeft ons Dr. Halbertsma: Palm, palmpaschen!
Hei, koerei! hei, koerei!
Nog een Zondag dan hebben wi een ei,
Een ei is geen ei;
Twee ei is een ei:
Drie ei is 't rechte Paaschei!Ga naar voetnoot2)
En dit ‘koerei’! hield hij voor ‘eene verbastering van 't Grieksche Kyrie eleison’, doch vergiste zich. Een Gelderschman, die 't woord courei spelde, maakte er een verbastering van courage uitGa naar voetnoot3). Een hulponderwijzeres, die Kiliaen had nageslagen, beweerde dat het ‘speculatie’ beteekende; en een taalgeleerde herkende er den Overijselschen vorm van 't Zwitsersche ‘Kuhreihen’ in. Ondanks al die geleerde verklaringen is ‘koerei’ niets anders dan een zamentrekking van ‘kopperei’ (d.i. kippenei), dat wij in 't volgende hoofdstuk terug zullen vinden. |
|