De volksvermaken
(1871)–Jan ter Gouw– AuteursrechtvrijDerde hoofdstuk.
| |
[pagina 186]
| |
den werden, mogten niet vernield worden; de Keizer deelde die onder zijne vrienden uit. Wij zagen reeds in 't voorgaande hoofdstuk, dat de Aartsbisschop van Keulen die ‘der heylige drie Coningen’ kreeg. De Bisschop van Utrecht, die zich ook in 't Keizerlijk leger bevond, verkreeg het lichaam van St. Ponciaan, en acht dagen later dat van St. Agniet, ‘dat men zeder die tijt jaerlix angehouden heeft alse van Ponssen ende van Angen’Ga naar voetnoot1). Zoo verklaart een schrijver uit het midden der 14e eeuw den oorsprong van een volksvermaak, dat, vooral te Utrecht, maar ook in Holland, op den 14n en 21n Januarij gevierd en ‘Ponsen en Angen’ of ‘Pontsen en Nieten’ genoemd werd. Op die dagen plagten te Utrecht processiën gehouden te worden ter gedachtenis van de plegtige inhaling der genoemde reliquiën, en daarna werden die dagen, en de nachten meê, aan vreugde en vrolijkheid gewijd. Er werden maaltijden en drinkgelagen aangerigt, er werd gedanst en gezongen, en 's avonds trokken gantsche troepen bij fakkellicht, met bekkens en rinkelbommen, rond om kleine geschenken aan vrienden of vriendinnen te brengen. Te weten: op den 14n Januarij gaven de vrouwen en meisjes Ponsen aan mannen en jongelingen, en op den 21n Januarij bragten deze Angen aan gezegde vrouwen en meisjes. En op dezelfde wijze werden die dagen in Holland gevierd; zelfs vertoonden de Rederijkers, om de vreugde te vermeerderen, een spelGa naar voetnoot2). Wel wil Junius de Ponsen en Angen afleiden van de Saturnaliën en Matronaliën der Romeinen, die op den 17n December en den 1n Maart gevierd werdenGa naar voetnoot3). En zeker leveren de Saturnaliën een milde bron voor explicatiën op, waar men ook de Kersgeschenken, den Koppermaandag, den Vastelavond, de Narrefeesten en mogelijk nog meer, uit heeft willen afleiden; maar zoowel de dagen, waarop die volksvermaken in Utrecht en Holland plaats vonden, als de namen der geschenken, bewijzen, dat zij niet Saturnalisch waren, maar wel degelijk tot St. Ponciaan en St. Agniet betrekking hadden, en dat de verklaring van onzen veertiende-eeuwer veel aannemelijker is dan die van den geleerden Junius. En wie eenigszins zich verplaatsen kan in het leven en denken der middeleeuwers, en weet hoe veel gewigt men toen hechtte aan 't bezit van reliquiën, - die geluk en zegen in de stad bragten niet slechts, maar die verspreidden, zoo ver zij vereerd werden, - zal 't ook zeer begrijpelijk vinden, dat het volk de ontvangst dier heilige schatten met vrolijkheid vierde. En daar de Keizer den Bisschop eerst een mannelijken heilige en acht dagen later een vrouwelijk exemplaar ten geschenke gegeven had, zoo was 't ook vrij eigenaardig, dat dit insgelijks met geschenken geven herdacht | |
[pagina 187]
| |
werd, en wel op den eersten dag aan de mannen, op den laatsten aan de vrouwen. Met de Reformatie hielden natuurlijk de processiën op, en ook de Ponsen en Angen werden toen vergeten, althans schijnen zij de zestiende eeuw niet overleefd te hebben. |
|