De volksvermaken
(1871)–Jan ter Gouw– Auteursrechtvrij
[pagina 155]
| |
Zevende hoofdstuk.
| |
[pagina 156]
| |
Van toen af was de vrees overwonnen; maar 't oversteken van 't noordelijk naar 't zuidelijk halfrond werd toch nog altijd voor iets zeer gewigtigs gehouden, dat wel verdiende met een vrolijken feestdag gevierd te worden niet alleen, maar waartoe ook ieder, die 't voor 't eerst deed, met plegtigheid ingewijd moest worden. En sedert hebben alle ‘oudgasten’ zich het regt toegekend de ‘baren’ te scheren en te doopen. Ik spreek eerst over de viering van dit feest aan boord der oorlogschepen, omdat het daar met de meeste plegtigheid geschiedt, en vervolgens over hetgeen op de koopvaardijschepen plaats vindt.
Lang reeds vóór dat de gewigtige dag aanbreekt, zijn de oudgasten druk bezig met het vervaardigen der kostumes en al wat er verder bij de plegtigheid noodig is. Wanneer men eindelijk den equator digt genoeg genaderd is, wordt door den Kommandant bevel gegeven, alles tot een waardige ontvangst Zijner Oceaansche Majesteit en tot den doop der baren gereed te maken. 's Avonds vóór den dag van 't feest wordt het schip door Neptunus gepraaid. Daartoe begeeft zich de oudgast, aan wien de eer is toegedacht den god der zee voor te stellen, met den scheepsroeper gewapend, vooruit onder den boegspriet aan lij, en roept uit alle magt: ‘Schip ho!’ - De Kommandant antwoordt: ‘Halo’! - Neptunus weêr: ‘Wat schip is dat?’ - De Kommandant noemt den naam. ‘Waar komt het van daan, en waar is de reis naar toe?’ vraagt Neptunus, en de Kommandant antwoordt. Nu volgt de vraag: ‘Hebt gij ook baren aan boord?’ en als de Kommandant hierop: ‘ja!’ geantwoord heeft, vraagt Neptunus, hoe laat hij aan boord kan komen om die baren te laten doopen en ze tot burgers van zijn rijk te maken? Ook hierop antwoord bekomen hebbende, bedankt hij en gaat heen. Op datzelfde oogenblik gaat de wagen van Neptunus in zee; dat wil zeggen: een oud vleesch- of spekvat, met brandstoffen gevuld, wordt ontstoken en over boord gezet, drijft weg, en is niet zelden uren lang te midden der duisternis zigtbaar, als de vlammende zegekar van den beheerscher der wateren. Den volgenden morgen is alles tot het feest gereed. Brandspuit en doopvont zijn opgetuigd. De laatste bestaat gewoonlijk uit eenige zeilen wel zamengevoegd en verdubbeld, die een ruim bekken vormen, dat door de spuitgasten steeds volgehouden wordt, en waar de doopeling achterover intuimelen en omduikelen moet. Voor in den boeg zijn kleeden en presennings opgehangen, eigentlijk om de verkleeding en optuiging daarachter te verbergen; maar het heet dat die decoratie gemaakt is, om Neptunus, die door de boegpoort aan boord komt, behoorlijk te ontvangen. Zoodra hij verschenen is, begint de optogt, die zamengesteld is, als volgt: | |
[pagina 157]
| |
1. Harlekijn. Hij gaat, of liever springt voorop met een lat in de hand, waarmeê hij ruimte maakt onder de toeschouwers. 2. Piero, de welbekende witte lange lummel. 3. De Inzeeper. Hij draagt een toppershoed, blaauwen puntrok en roode broek, heeft een verbazend grooten neus en vuurroode oogen. Een tobbe of afgezaagde kuip hangt hem voor den buik, en hij zwaait een zwabber in de hand. De tobbe is zijn zeepbakje, de zwabber zijn scheerkwastje. 4. De Scheerder. Deze heeft hetzelfde kostuum als zijn voorganger, maar is behangen met de tasch, waarin drie scheermessen prijken. Het eerste is het ‘algemeene mes’, waar Janmaat meê geschraapt wordt; het tweede het ‘liberale mes’, voor hen, die een mild offer aan Neptunus brengen; en het derde het ‘mes vol gratie’, voor hen, die verdienen met de meeste onderscheiding behandeld te worden. 5. Het Muziekkorps, dat een helsch leven maakt door met tangen op deksels van ketels te slaan, enz. 6. Neptunus op zijn triomfwagen, met Amphitrite aan zijne zijde. De wagen wordt getrokken door acht zeepaarden en omringd van tritons. Die zeepaarden zijn eigentlijk ‘als negers gemaskerde oudgasten’, en de triomfwagen is een badkuip, op een paar geschutassen met wielen gezet, overhuifd met zeildoek, om hoepels gespannen, en prachtig gedekoreerd met vlaggen. De zeegod en zijn vrouw zitten in die badkuip, - hij met den drietand in de hand, op welks punten een stokvisch pronkt, - zij, elks oogen trekkende door eigenaardige schoonheid en schitterend toilet. 7. De Secretaris. Hij heeft een lijst in de hand, waarop de namen van alle baren zonder onderscheid staan aangeteekend; somtijds ook heeft hij eene kaart bij zich als die, waarvan ik straks bij de koopvaardijschepen spreken zal. 8. Adjudanten, Hovelingen en Lijftrawanten van den zeegod, allen zoo potsierlijk mogelijk uitgedost. 9. De Kommissaris van Politie met twee dienaars, wier roeping 't is, alle onwillige baren tot hun pligt te brengen. Zoodra deze optogt het achterdek nadert, treedt de Kommandant vooruit, om Neptunus met alle hoffelijkheid te ontvangen, en deze bewijst op zijne beurt de meest mogelijke beleefdheid en eer aan den scheepsbevelhebber, gelijk hij dat sedert eeuwen gewoon is. Als deze wederzijdsche pligtplegingen zijn afgeloopen, doet Neptunus kwansuis een ‘zonshoogtewaarneming’, geeft de lengte op, verzekert dat de breedte precies nul is, stelt vervolgens den Kommandant voor, nu maar dadelijk tot den doop der baren over te gaan, en noodigt den secretaris uit de wet voor te lezen. | |
[pagina 158]
| |
Wij, Neptunus, in Oud-Griekenland genaamd Poseidon, Vorst der Watergoden en Zeemirakelen, God der Zee, Oppergebieder der groote wateren, Onbeperkt Alleenheerscher over alle Walvisschen, Haaijen, Krokodillen en Zeemonsters, enz. enz. enz. | |
[pagina 159]
| |
Somtijds worden hier nog een of meer artikelen - het zij tot aardigheid, tot stichting of tot nuttige leering - bijgevoegd. Zoo werd bij het Neptunusfeest op Z.M. korvet Prinses Amalia in 1857 een artikel gelezen, waaruit Janmaat leeren kon, hoe hij zich te gedragen had, als hij passagierde. Na de lezing der wet begint het scheren en doopen. De baar wordt op een wipplank aan den rand der doopvont geplaatst. De inzeeper doopt den zwabber in zijn smeerbak, en zeept er den patiënt ongenadig meê in; dan worden dezen een paar scheerdoekjes op de schouders gelegd, bestaande in bundels zeildoek van eenige ponden zwaarte, en daarna komt de scheerder met het verschrikkelijke mes. Wee hem, die met het ‘algemeene mes’ geschraapt wordt! Is 't gedaan, dan pakt Piero den baar bij de beenen en wipt hem achterover in de doopvont, waar de waterstralen der brandspuit hem afspoelen, en de lat van Harlekijn hem afdroogt, zoo lang totdat hij kans ziet er uit te raken en een goed heenkomen zoekt. Zoo er dames aan boord zijn, worden deze, overeenkomstig art. 6 der wet altijd met den meesten eerbied en bijzondere zachtzinnigheid behandeld: voor schering en doop worden slechts een weinig toiletzeep en Eau de Cologne gebruikt, en daarmeê is 't afgedaan. Als alle baren de plegtigheid hebben ondergaan, trekt Neptunus weêr af. De dag wordt verder, onder 't genot van een paar extra oorlammen in vrolijkheid doorgebragt, en de Neptunusgasten worden getrakteerd, en krijgen van den Kommandant en de officieren sigaren. Voor het geld, dat aan Neptunus geofferd is, wordt, indien men de Kaap de Goede Hoop aandoet, kaapwijn gekocht, en tweemaal 's weeks, of naar gelang de reis duurt, krijgt Janmaat daarvan 's avonds ‘na theewater’ een glas. Doet het schip de Kaap niet aan, dan wordt het geld te Batavia besteedGa naar voetnoot1).
Aan boord der koopvaardijschepen blijft tegenwoordig de viering van 't Neptunusfeest al dikwijls achterwege, - een verzuim, dat onze oude Hollanders nooit zouden hebben gepleegd. Wanneer echter, naar zeemanstrant, aan Neptunus de eer wordt gegeven, die hem toekomt, zoo geschiedt dit, ongeveer op dezelfde wijze als op de oorlogschepen, doch natuurlijk bij minder personeel op kleiner schaal. Eens gaf een dikke passagier, die van den opperstuurman vernomen had, dat het juist in 't holste van den nacht zou zijn, wanneer men de linie passeerde, daar zijn groot leedwezen over te kennen. ‘Hoe zoo?’ vroeg de stuurman. ‘Wel,’ zei de dikke heer, ‘nou zie ik er niks van, en m'n heele famielje zal m'n uitlachen, dat ik de linie passeer en 'm niet eens zie. Zou 'k 'm morgen vroeg niet nog eventjes kunnen zien?’ | |
[pagina 160]
| |
‘Neen,’ antwoordde de stuurman, die nu eerst merkte, met welk een slimmert hij te doen had, maar er een ernstig gezigt bij zette, ‘als wij de linie passeeren, duikt ze onder en komt eerst vierentwintig uur daarna weêr boven. Wie de linie zien wil, moet ze vooruit zien, maar achteruit kan nooit.’ ‘Maar,’ hernam de dikke weêr, ‘zou 'k 'm dan niet nog vóór den avond vooruit te zien kunnen krijgen? Waarachtig, stuurman! ik trakteer, als jij maakt dat ik de linie zie.’ ‘Groed, ik zal m'n best voor je doen’, was 't antwoord, ‘met 'n goeden kijker kan 't mogelijk nog net lukken.’ En de stuurman bond een draadje voor zijn kijker, en stond laat in den achtermiddag te turen, en wenkte op eens den dikken heer, om gaauw te komen, - hield hem den kijker voor 't oog, en - niemand gelukkiger dan deze, toen hij de donkere lijn aan den horizont bespeurde. Nu kon hij toch zeggen, dat hij de linie gezien had. Een half uur later klonk het: ‘Schip ho!’ Want ook hier begint het spel met het praaijen's avonds te voren, waartoe een man, met de boegpompgoot als roeper, in de mars gaat zitten. Hij doet de ons reeds bekende vragen, en besluit met de belofte, dat hij ‘een versnapering’ zal meêbrengen, en meent daar den stokvisch meê, dien wij zooeven reeds op den drietand zagen pronken. Daarna gaat de brandende ton over boord, en aan 't volk wordt een oorlam geschonken, om op de gezondheid van ‘Neef Teunis’ te drinken. De optogt van den zeegod op den volgenden morgen, nadat de schafting afgeloopen is, komt met dien op de oorlogschepen in de hoofdpersonen overeen, maar telt eenige koppen minder; gewoonlijk bestaat die uit: 1. Neptunus en Amphitrite op den triomfwagen. Het voornaamste cieraad van den zeegod is, dat hij, even als Jan Soet, Is gebaard tot zijn buik, en gebuikt tot zijn voet!Ga naar voetnoot1)
Zijn baard is heel kunstig van uitgepluist touw gemaakt, en menig artiste barbitigue zou er een voorbeeld aan kunnen nemen. Zijn hand voert den drietand met den stokvisch. Amphitrite draagt een oude japon, en een muts of een stroohoedje, waar een gezigt uit komt kijken zoo mooi, dat zelfs een Amsterdamsch mosselwijf er van schrikken zou. De triomfwagen is ‘een rolpaard van een der kanonnen’. 2. De Secretaris, met de lijst in de eene en de kaart in de andere hand, en een bril op den neus nog grooter dan die, welke vroeger het algemeene uithangteeken der brillemakers was. 3. De Inzeeper. 4. De Scheerder. 5. Twee hellebaardiers. Als de stoet op het achterdek aangekomen is, en de begroetingen | |
[pagina 161]
| |
hebben plaats gehad, doet ook hier Neptunus een waarneming van de zonshoogte, verbetert de lengte, en wijst op de kaart den juisten koers aan. Die kaart ziet er zeer kurieus uit: in plaats van zeeën en kusten staan er de meest bekende dans- en speelhuizen op geteekend, met de namen, soms ook de portretten (al naar de kunstvaardigheid van den teekenaar), van de houderessen dier huizen er bij. Daarna leest de Secretaris de wet voor, en alle baren worden uitgenoodigd op de lijst te teekenen - namelijk voor een offer - en overeenkomstig het bedrag worden zij geschoren. De passagiers zorgen maar, dat ze 't goed maken, en komen dan met een enkelen doop vrij, die hun gewoonlijk uit de groote mars, waar een ton met water is gezet, wordt toegediend, onder 't opzeggen van dit formulier: ‘Ik, Neptunus, alleenheerscher der groote wateren, reinig u van alle onreinheid van 't Noorderhalfrond, en veroorloof u mijn groot gebied verder ongestoord te betreden.’ De baren der equipage komen er zoo genadig niet af. De arme drommels hebben ‘voor een halve maand gagie’ geteekend, en worden terstond daarop in 't logies gebragt en opgesloten, waar ze in duizend vreezen moeten zitten, totdat de doop der passagiers is afgeloopen. Daarna wordt het hun beurt, en de eerste er uitgehaald en geblinddoekt. Eerst moet hij voor den Secretaris al zijn zonden biechten en beterschap belooven; vervolgens wordt hem gelast naar achteren te gaan, maar drie passen verder valt hij over een gespannen touw, - dat is de linie, die hij passeert. Is hij opgestaan, dan wordt hem een roeper in de hand gegeven, met bevel, daardoor te antwoorden op alle vragen, die Neptunus hem doen zal. ‘Hoe is je naam?’ buldert de zeegod; maar juist als de bevende baar den roeper aan den mond gebragt heeft om te antwoorden, wordt er een puts zeewater in geworpen, en tegelijk pakken de hellebaardiers hem op, en zetten hem op den rand der doopvont, waarop het inzeepen, scheren, afspoelen en afdroogen volgen, alles op de ons reeds bekende manier. Maar is hij dat alles doorgeworsteld, dan heeft hij ook dadelijk het regt ‘de overigen te helpen scheren’, waarvan hij ruimschoots gebruik maakt, zich gelukkig achtende, de eerste geweest te zijn. En nadat alles afgeloopen en het dek weêr opgeklaard is, wordt ook hier de dag verder in vrolijkheid doorgebragt. Wanneer een schip voor de eerste maal de linie passeert, moet het ook gedoopt worden, en dit geschiedt dan aan den grooten mastGa naar voetnoot1). |
|