De volksvermaken
(1871)–Jan ter Gouw– Auteursrechtvrij
[pagina 88]
| |
Vijfde hoofdstuk.
| |
[pagina 89]
| |
dag?’ - Dit laatste is nu schrikkelijk overdreven, wat terstond blijkt uit zijne verlegenheid om een antwoord op die vraag te vinden. Eerst denkt hij aan ‘den druk der tijden en de moeite om aan den kost te komen,’ - alsof onze voorouders dien zonder moeite verdiend en nooit druk gevoeld hadden! Dan aan ‘de belasting, welke wij ons zelven door de weelde opleggen,’ - alsof niet reeds in de 15e eeuw de weelde had uitgespat! Dan aan ‘het pak nieuwjaarsrekeningen,’ dan weêr aan ‘de zucht om hoogere kringen na te huppelen of te hinken’; en eindelijk - ‘aan de kagchels!’ Hij was een vijand van kachels en kachelluchtGa naar voetnoot1). Dit is nu al vijf en twintig jaren geleden; maar onlangs stelde een ander geleerde de vraag: ‘waarom bij ons volk de vermaken in den regel zoo vervelend zijn?Ga naar voetnoot2) en hij ging meer dan tweemaal-vijf-en-twintig jaren achteruit om 't antwoord te zoeken. Hij sloeg er namelijk Arent Fokke op na, die, om 't eens precies te zeggen, de menschen in vijf standen verdeelde. De eerste stand was te aanzienlijk, en de tweede te geleerd, om zich regt te vermaken. De derde stand vermaakte zich niet, omdat hij den eersten navolgde, die 't ook niet deed; en de vierde had te veel zorgen om vrolijk te kunnen zijn. Alleen de laagste stand vermaakte zich, maar zóó, dat de fatsoenlijke lui er geen vermaak in konden vinden. Inderdaad geen vermakelijk tafereel, maar waar we akelig van zouden kunnen worden, zoo we niet wisten, dat Fokke zich dikwijls vermaakte met karikaturen te teekenenGa naar voetnoot3). Karikaturen bewijzen niets, hervat een ander, en van verveling moet geen sprake zijn. De zaak is zeer eenvoudig; wij hebben geen tijd om ons te vermaken. In vroeger eeuwen was dat anders, en daarom waren onze voorouders vrolijker dan wij; toen leefde men minder gejaagd en bleef langer jong; toen genoot men het leven op zijn gemak, en hield tijd genoeg over tot spel en vermaak. Maar thans? 't Gaat ons als de Amerikanen, ‘ons ontbreekt de tijd om te spelen en wij missen zoo doende een groot deel van de poëzij des levensGa naar voetnoot4),’ waaraan het dan ook is toe te schrijven, dat onze tijd zoo prozaïsch is. Men komt pas kijken in de wereld, of men hoort reeds de zweep der EumenidenGa naar voetnoot5) achter zich klappen. Haar zweepslag drijft ons allen,
En gunt geen rust ons meer;
't Is tot de grooten: ‘werken!’
En tot de kleinen: ‘leer!’
Vooruit, en altijd sneller!
De tijdstroom jaagt steeds voort;
Wie meê wil moet zich reppen;
Dus van vermaak - geen woord!
| |
[pagina 90]
| |
Neen, zegt een vijfde, dat dichterlijke beeld bevalt mij in 't geheel niet; die zweep is in strijd met onze beschaving, en juist op deze moeten wij 't oog rigten. Ik zal u een ander beeld geven. Wij zijn gelijk een jongetje, dat zich in zijn oude pakje heel vrij en lustig bewoog; maar omdat dit versleten was, stak Mama hem in een nieuw, dat hem heel netjes staat, maar dat hij niet kreukelen mag, en waarom hij altijd regtop zitten en zich niet veel bewegen moet. Ach dat keurslijf! zucht een oudheidkundige. Wie, als ik, in oude stadsboeken en archieven snuffelt, verplaatst zich zoo dikwijls nog eens met genoegen in die gelukkige tijden, toen de vrolijkheid heerschte in alle kringen der maatschappij. En in zoo vele spelen en oude gebruiken, als ik verdwijnen zag, herkende ik ‘de laatste zuchten van een stervend volkslevenGa naar voetnoot1). Vermaak u in oude archieven, en zucht zooveel gij wilt, valt een zevende in, - maar in de oudheden zit het niet; wij moeten 't in 't nieuwe zoeken. En wij zoeken ook genoeg, maar 't vermaak-zoeken is nog lastiger baantje dan 't goud-zoeken of geluk-zoeken. Dat komt, voegt hem een achtste toe - dat ge al niet eens meer weet, wat vermaak eigentlijk is. Het vermaak moet niet gezocht worden; het moet de natuurlijke vorm der vrolijkheid, en deze de natuurlijke uiting van een frisch en gezond leven zijn. Maar als 't vermaak ‘gezocht’ wordt, is 't niet te verwonderen dat sommigen van ‘verveling’ spreken, en dan parodieert men ligt het bekende vers van BoileauGa naar voetnoot2):
Il n'est point de degrés du plaisir à l'ennui.
Zeer toepasselijk op menige Soirée! merkt een negende aan; maar hij wordt door een tiende, wien al dat gehaspel verveelt, in de rede gevallen. Het klaarste bewijs, roept deze, dat ge het al te zamen mis hebt, is, dat gij 't niet eens kunt worden. Onze tijd arm aan vermaken! wie heeft dien paradox uitgevonden? Nooit is men daar rijker aan geweest dan tegenwoordig. Geen vermindering, maar vermeerdering; geen afschaffing, maar veredeling der volksvermaken, is onze leus. Wat al vermaken biedt onze tijd aan, waar men vroeger niets van wist! Paleizen voor volksvermaak zelfs, die men mogelijk spoedig, op 't voorbeeld der hoofdstad, in alle steden zal zien verrijzen. Wintertuinen en zomertheaters, - de saizoenen worden omgekeerd, en de tijden van den dag ook: Matinées musicales twee uren na den middag, Soirées te middernacht, Fêtes de nuit in den morgenstond! En hoeveel feesten en vermaken al meer; - als ik ze wil optellen, word ik duizelig, door de menigte, die komt opdwarrelen voor mijn geest. Liedertafels en Zangersfeesten; Muziekuitvoeringen en Harmoniën; Landbouw-en veeteeltfeesten en allerlei Tentoon- | |
[pagina 91]
| |
stellingen met feestconcerten en bierhalles, - welke laatste vooral aan 't hedendaagsch geslacht een hooggewaardeerd genot verschaffen. Zelfs Paardententoonstelling in den Haarlemmerhout met matinée musicale, Parkconcert en grande fête de nuit; ja, - om tot den superlativus op te klimmen - ‘Groote internationale tentoonstelling van paarden’ te Breda, met bengaalsch vuur en elektrisch licht op den grooten toren en een maaltijd in de groote sociëteitGa naar voetnoot1). En dan onze schitterende Vuurwerken, als vroeger eeuw ze nimmer zag; onze Bals, dubbele zelfs, ja bals champêtres met een rozengalop er bij. Onze prachtige Vauxhalls, die nu al mooi genoeg zijn, om ze den vreemdeling te kunnen laten zienGa naar voetnoot2). Ook weet onze tijd uitmuntend aan elk het zijne, en ieder vermaak naar eigen smaakte geven. Voor de lieden van fijne ontwikkeling en teêr gevoel: Rozenfeesten; en voor ernstiger en diepdenkender koppen: Spiritisme en Biologie. Voor de elegante wereld: Soirées parisiennes en Nuits chinoises; en voor 't volk bij alle groote feesten: mastklimmen, zakloopen, ringsteken en tobbespel.... Wat hoor ik u weêr mompelen van ‘'t oude en 't zelfde?’ Onze tijd beschikt over al de schatten van vroegere eeuwen, en hoeveel ouds is er niet, dat hij nieuw maakt? Doch laat mij ongestoord voortgaan. - Welk een nuttig vermaak, leerrijk genoegen en veredelend genot leveren niet de Volksvoordragten, Volksvoorstellingen en Volksconcerten op! Hoeveel prijs op die soort van volksvermaken gesteld wordt, kunt gij in alle couranten lezen; de steden wedijveren met elkander en de dorpen zullen spoedig volgen. En als dan bij zulk een concert hier ook eens een grap voorviel, als die onlangs te Berlijn gebeurdeGa naar voetnoot3), en een dikke komenijsman, op de voorste bank gezeten, over de balustrade, die 't publiek van de muzikanten scheidt, bukt om de woorden te lezen der melodie, die gespeeld wordt; zoodat de balustrade bezwijkt, en hij op de groote trom neêrduikelt, en het tromvel scheurt, en hij in de trom wegzinkt en er met een katrol weêr uitgeheschen moet worden, - dan zoudt ge kunnen hooren, dat onze tijdgenooten nog even goed lachen kunnen, als die uit Halbertsmaas jeugd. Hoeveel vermaak genieten de lieden niet, sedert de verplaatsingswerktuigen, die men ‘spoortreinen’ noemt, zijn uitgevonden. Bij duizenden worden ze in de eene plaats opgenomen, en eer ze nog een venstertje hebben kunnen vinden om eens uit te kijken, worden ze reeds onder een andere luchtstreek weêr uitgezet, en hebben vrijheid zich te vermaken, zoo veel zij maar willen. De spoortreinen hebben den menschen eerst het regte begrip van vermaak gegeven, dat ze vroeger niet eens hadden. In de luije trekschuiten meenden zij zich mogelijk te vermaken, maar in- | |
[pagina 92]
| |
derdaad verveelden zij zich; en met de krakende snorwagens rolden ze alle halfuren om en braken een rib. Zie nu eens op zondagmorgen, hoe oud en jong stationwaarts ijlt, om den dag ann 't vermaak te wijden, en hoe frisch en vrolijk ze 's avonds weêr t'huis komen. Ja, ik weet wel wat gij zeggen wilt: dat zoo doende het kerkgaan in 't vergeetboek raakt; doch ik sla er toch uwe bewering meê dood, dat het onzen tijd aan vermaken zou ontbreken. En wat hebben de pleiziertreinen den menschen geen pleizier verschaft! Sommigen hebben nu reeds waargenomen, dat er ‘de voorraad van nationale vrolijkheid,’ die sedert den pruikentijd allengs was opgeteerd, alweêr aanmerkelijk door vermeerderd is; en anderen voorspellen zelfs, dat ook de kwijnende Nederlandsche muze daardoor mettertijd wel hare gezondheid terug zal krijgen. En hoeveel andere nieuwe dingen hebben wij niet uitgevonden, om alle menschen vermaak te verschaffen! Gisteren Turnoefeningen en Tableaux vivants met daverend handgeklap; heden Dissolving-views; en als 't kermis is: Kalospinthochromokrene en Cromatice Cataractapoicile. De namen alleen zijn al genoeg om de menschen te vermaken! Ei? herinnert gij u nog met zooveel genoegen den bokkewagen uwer jeugd? Welnu, wat verhindert u er uwen kleinzoon een present te ge-ven? Maar de jongen bedankt er voor; hij vindt de velocipede veel prettiger; zie wat een pleizier hij er meê heeft. En gij, oudheidkundige! wat hoorde ik u over ‘stervend volksleven’ murmureeren? Wat sterft? wat gaat verloren? Blik om u hebt ge de SchuttersfeestenGa naar voetnoot1) niet nog gelijk weleer? En de Rederijkers, wier kunst zelfs veel hooger geklommen is dan die van Matthijs de Casteleyn en zijne Kersauwieren en Paxvobianen? En welke prachtige optogten met banierenGa naar voetnoot2) houden de hedendaagsche schutter- en- zanger- en dichtergilden, die voor de middeleeuwsche in 't minst niet onderdoen! Hebt ge uwe Kermissen niet nog? Nooit zeker zijn ze zoo vermakelijk geweest als tegenwoordig; immers wordt ‘een Hollandsche kermis’ zelfs te Antwerpen op het tooneel vertoondGa naar voetnoot3), om de Vlaamsche geesten door de Hollandsche vrolijkheid wat op te wekken. En dit is bijzonder opmerkelijk, omdat dikwijls beweerd is, dat de Vlamingen van nature vrolijker en luimiger zouden zijn dan wij. Worden niet bij Tentoonstellingen, Kongressen en wat al meer van | |
[pagina 93]
| |
dien aard is, volksvermaken aangerigt en feesten gegeven ‘welke dui- zenden groot genoegen verschaffen, en den nijveren ingezetenen belangrijke voordeelen opleveren’Ga naar voetnoot1)? En houdt gij van wedrennen? Wat is er schilderachtiger om te zien en vermakelijker om meê te doen, dan een wedren met velocipedes? Waar hebt ge in uwe ‘oude stadsboeken en archieven’ daar ooit iets van gevonden? Toch is de velocipede ook al zoo nieuw niet, antwoordt een navorscher; - ten minste vóór vijf en veertig jaren reed er al iemand meê van Zeist naar Utrecht, en vermaakten de jongelui er zich meê in de MaliebaanGa naar voetnoot2). Wel mogelijk, maar de onze zijn toch nieuwer. Maar hoe, Mijnheer de Oudheidkundige! durft gij nog klagen, dat ge toch het voorvaderlijke admiraal- | |
[pagina 94]
| |
zeilen niet meer ziet? Daar was immers al lang het mooi af. Sla er Dr. Nieuwenhuys maar eens op na, die al vóór meer dan vijftig jaren klaagde, dat het zoo in verval was; ‘dat het de algemeene aandacht niet eens meer tot zich trok, en men er naauwelijks door eenige salvoos der 's avonds t'huis zeilende jagten aan herinnerd werd’Ga naar voetnoot1). Wij hebben u er de wedstrijden der zeil-en roeivereenigingen voor in de plaats gegeven, die veel mooijer zijn, en waar ook bij geschoten wordt; en de gondelsfeesten met chineesche illuminatie bovendien. En dan de watervelocipedes; - niets gaat boven zoo'n watervelocipede! Ge zit op een stoeltje, met rad en krukken voor u, en vliegt over 't water met een vaart, dat geen zes stoombooten 't bij kunnen houden. Alles inderdaad zeer fraai! hervat een twaalfde; maar ik merkte toch bij onze vermaken ook nog wel 't een en ander op, dat niet zeer in overeenstemming is met beschaving en veredeling. Herinner u, b.v. de kunstenares, die honderd voeten boven uw hoofd over een koord of ijzerdraad wandeltGa naar voetnoot2). De toeschouwers weten, in welk gevaar zij zich stelt, maar vinden het juist daarom geld waard om het te zien; zij weten het, en laten de plaatsen vlak onder 't koord ledig; zij ijzen er van en knijpen de oogen toe; maar vermannen zich, om er toch naar te kijken. Men schrijft traktaatjes tegen de kermis, en beschermt de dieren; maar verdringt elkaâr om te zien, hoe een menschenleven aan een zijden draad gehangen wordt! Noemt gij dit ook ‘veredeling van 't volksvermaak?’ - En is 't met de verbazende kunsten van akrobaten en athleten wel anders? Niet het bevallige en vlugge, maar het halsbrekende trekt de toeschouwers; de waaghals wordt het luidste toegejuicht. als hij één haarbreed van den dood is. Nog meer. Daar daagt een leeuwentemmer op. Dit heet de triomf der menschelijke kracht! dat moet ieder zien, die de entrée betalen kan! Nu wil ik niet spreken, van de kastijdingen met knods en gloeijend ijzer, waarmêe het dier in zijn teêre jeugd een schrik voor 's meesters dreigend oog en gebaar is ingeprent; maar vraag: waarin bestaat het genot zulk een leeuwentemmer te zien? In niets anders dan aanschouwer te zijn van het doodsgevaar, waar hij zich in stelt; vermits de leeuw ieder oogenblik in woede ontsteken en zich over zijne vernedering wreken kan. - 't Genoegen, dat een beschaafd publiek in zulke vermaken vindt, is de parodie der beschaving; en zij zijn nog veel ergerlijker ‘mislukking van publieke vermakelijkheid’ dan de dolste kermispret. Genoeg! wij hebben de ‘verschillende gevoelens’ gehoord, en verwijzen al die heeren met hun beschouwingen naar het dispuut-kollegie, waar zij er nog menigen ‘mooijen avond’ van kunnen hebben. Gewis, roept een hunner, ons bij 't heengaan toe: | |
[pagina 95]
| |
Gewis, dat is nu ons plezier;
Leev' 't pro en contra, heeren!
Vermaakt zich elk op zijn manier,
Wij doen 't met disputeeren.
In onzen tijd doet zich een gelijksoortig verschijnsel op, als wij aan 't einde der 16e eeuw hebben opgemerktGa naar voetnoot1), - maar dat thans in omvang en uitwerking het vroegere nog zeer verre overtreft. Daarom ook vangt in het midden der 19e eeuw een nieuw tijdperk aan in de geschiedenis der volksvermaken. Hoe 't zich verder ontwikkelen zal, ligt nog in de toekomst verborgen; wij moeten 't voor onze nakomelingen overlaten er een oordeel over te vellen en er de historie van op te stellen; maar van harte wenschen wij, dat zij eenige schoone bladzijden te schrijven zullen hebben over 't Geen nu nog is een veelbesproken zaak,
Maar dan moog' zijn een welvolbragte taak:
Veredeling van 't Volksvermaak!
|
|