| |
| |
| |
Sjon Freddie heeft een paard gekocht
voor Cola Debrot
Hij hield haar kleine hand in de zijne, een kleine, zwarte hand die hij met een strelende beweging liefkoosde. Hij zat met haar op het droge zand van de baai. Zij keken naar de donkere zee. De witte branding bruiste niet ver van hun voeten en sloeg met donderend lawaai tegen de rotsen die de smalle baai van weerszijden insloten. Hoog spatte het vlokkerig schuim op en een enkele maal viel het vlak bij hen neer. De hemel was bezaaid met flonkerende sterren en een lage maan in het laatste kwartier dobberde boven de rotsen. Achter hen, vastgebonden aan de knoestige stam van een manzanilla, stond het paard met hangende kop en slaperige ogen.
‘Mi sjon, ik moet gaan. Het is al laat.’
‘Het kan nog niet zo laat zijn, mi dushi. We zitten hier nog maar net.’
‘Mi sjon, ik moet morgen weer vroeg opstaan. Ik moet Bertika helpen in de keuken.’
‘Ik weet het, mi dushi.’
Hij boog naar haar over en ze kusten elkander. Hij trok haar naar zich toe en voelde haar kleine, harde borsten tegen zijn lichaam.
‘Blijf bij me, Sarita. Blijf bij me vannacht.’
‘Ik kan niet. Ik durf niet. Uw paai zal woedend zijn. Hij wil niet, dat ik u zie. Hij heeft het me verboden, sjon Freddie.’ ‘Ik weet het,’ zei hij nors. ‘Ik vraag me af, waarom.’
Ze kusten elkaar weer.
‘Misschien vindt hij me nog te jong,’ zei het meisje. ‘Ik ben nog maar veertien jaar, mi sjon.’
‘Baine,’ zei de jongen. Hij sprong op en maakte het paard los. Toen wipte hij behendig in het zadel. Met een lichte ruk tilde hij haar voor zich op het paard. Stapvoets mende hij dit over de rotsige bodem de baai uit. Weldra waren zij boven
| |
| |
op het plateau. Daar woei een straffe wind en het meisje huiverde. De jongen keek scherp uit om de weg niet te missen; ondanks de maan was het pad nauwelijks te onderkennen van de koenoekoe er naast. Maar toen zij de plantage naderden, werd het gemakkelijker en wist het paard de weg.
Het was de eerste maal, dat hij de kleine Sara had meegenomen. Hij had haar natuurlijk al lang opgemerkt onder de jonge slavinnetjes in huis. Hij had eens naar haar gelachen en ze had terug gelachen. Hij had haar witte tanden gezien, de kuiltjes in haar wangen. Op slag was hij op haar verliefd geworden. Ze was klein en donker, maar goedlachs, slank en ze danste als ze liep. Ze was de dochter van Sita, die al jaren lang zijn moeder verpleegde. Maai was ziek zo lang als hij zich kon herinneren. Sarita bediende aan tafel. Hij had gelachen en ze had terug gelachen. Het was een spelletje geworden, ze hadden het weken lang gespeeld. Eens, toen zijn paai er niet was - en zijn maai bleef bijna steeds op haar kamer - had hij geprobeerd haar te pakken. Ze was te vlug geweest en uit zijn handen weggeglipt. Maar de kortstondige aanraking met haar had zijn bloed verhit. Wat een meisje!
Natuurlijk wist ze, dat sjon Freddie op haar lette en dat hij een beetje verliefd was. Meisjes bemerken dat zo gauw. Wat hadden de andere meisjes ervan gezegd? Sarita liep dansend op haar kleine, snelle voeten door het huis, in elke kamer drong haar schaterlachen door. Sjon Freddie vond haar aardig. Hij keek naar haar, zijn ogen volgden haar. Overal voelde zij zijn blikken op haar gevestigd. Ze was trots. Een blanke sjon die haar aardig vond. Natuurlijk waren Luisa, Carolina en Julia jaloers. Maar Luisa was kort en dik, ze was bovendien donkerder dan Sarita. Carolina was lichter van kleur, maar ze was zo mager als een lat en ze had helemaal geen figuur. En toch was ze al zestien jaar! Alleen Julia was een gevaarlijke mededingster. Ze was even groot als Sarita en misschien nog iets lichter van kleur. Maar ze had kromme benen. Natuurlijk zag je die niet onder de lange
| |
| |
rok, maar Sarita wist het en... wel, sjon Freddie keek naar haar en niet naar Julia. Hij mocht haar. En zij zag hem elke dag, want zij mocht bedienen aan tafel en de anderen bleven in de keuken.
Die middag, juist toen ze bezig was de houten blinden in de zaal af te stoffen, was sjon Freddie onverwacht binnen gekomen. Hij had haar beetgepakt. Ze was geschrokken.
‘O, bent u het, sjon Freddie?’
‘Ik wilde je wat geven, Sarita.’
Het hart van een slavin is altijd te vangen met een presentje. Ze hebben zo weinig en krijgen bijna nooit iets. Freddie hield een klein pakje onder haar neus en keek haar aan. Ze was te verlegen geweest om haar hand uit te steken. Hij had gelachen.
‘Wil je het niet hebben?’
Een beetje achterdochtig had ze hem aangekeken. Toen had hij het pakje in haar hand geduwd. En toen had hij gezegd: ‘Nog niet uitpakken. Ik moet er eerst wat voor hebben.’
‘Wat, sjon Freddie?’ was haar ontvallen.
‘Een zoen,’ had hij geantwoord, ‘een zoen, Sarita.’
Ze had gebloosd onder haar donkere huid. ‘U hebt er net een gehad mi sjon.’
Maar Freddie had geantwoord: ‘Jij hebt mij er geen gegeven, Sarita, maar ik jou. Dat is niet hetzelfde.’
Ze had geaarzeld, maar nieuwsgierigheid had het gewonnen van achterdocht. Ze had hem een vluchtige kus gegeven op zijn wang en toen had hij haar weer tegen zich aangedrukt. ‘Ik wil je vanavond zien,’ had hij gefluisterd. ‘Wacht op me onder de koraal. Om half acht.’ Toen was hij verdwenen. Een antwoord had hij niet afgewacht.
Ze had in de bijkeuken het pakje opengemaakt. Er had een gouden ringetje in gezeten met een blauw steentje. Het paste precies aan haar vinger. Wat een mooi ringetje!
Die avond, terwijl ze aan tafel bediende, had ze hem niet aan durven kijken. Wel had ze voortdurend zijn ogen gevoeld. Sji Dora, voor het eerst sinds lange tijd weer aan tafel, had
| |
| |
toch iets gemerkt. Aan haar scherpe ogen ontging niets en Sarita had gehoord dat zij vroeg:
‘Wat is er, Freddie?’
Freddie had verwonderd gedaan en geantwoord: ‘Wat er is, maai? Niets. Wat zou er moeten zijn?’
Maar na het eten had hij zijn paard gezadeld en Sarita was de keuken uitsgeslipt om hem op te wachten onder de palm. Ze behoefde niet lang te wachten. Eensklaps stond hij voor haar met het paard dat hij bij de teugel voerde. Met een fikse zwaai had hij haar op het paard gezet.
‘Ik kan niet lang wegblijven, sjon Freddie. Mijn maai zal ongerust worden.’
Hij had niets gezegd. Hij sprong te paard en sloeg een arm om haar heen, terwijl hij met één hand stuurde. Lange tijd hadden ze gezwegen. Freddie had de weg naar de baai ingeslagen. Daar was hij afgestapt en had hij haar van het paard geholpen. Dat had hij aan een boom gebonden. Toen had hij haar bij de hand genomen en naar de rand van het water gebracht. Sarita was nog nooit aan de baai geweest, nog nooit had ze de zee van zó dicht bij gezien. Vol verbazing en wat vreesachtig had ze naar de rollende golven gekeken. In het bleke maanlicht droegen ze een spookachtig schuim. Het donderend geraas had haar nog meer van de wijs gebracht en een beetje angstig had ze zich tegen Freddie aangedrukt. Minuten lang hadden ze daar beiden gestaan. Toen waren ze wat verder terug gegaan op het strand tot waar het zand droog en warm was en daar waren ze, hand in hand, gaan zitten.
‘Ik houd van je, Sarita,’ had hij toen gefluisterd.
Ze had geglimlacht met de weemoed van haar ras. Ze wist, wat hij nog niet wist. Hij dacht, dat hij meende wat hij zei, maar zij wist, dat ze hem niets mocht weigeren. Hij wilde haar kussen. In het schaarse licht blonken haar ogen vol vreemde glans en geleken groot en onwezenlijk diep. Wat zou het ooit kunnen worden tussen hen? Hij een blanke sjon en zij een donkere slavin? Natuurlijk zou hij met haar slapen,
| |
| |
hij hield immers van haar. Ze zou hem een kind geven, misschien zelfs een tweede, en dan zou zij uit zijn leven verdwijnen. Zij zou hem nooit vergeten, maar hij haar al te spoedig. Hij zou met een blank meisje trouwen en de kinderen van die vrouw zouden de hare kunnen afranselen of verkopen, terwijl ze toch alle dezelfde vader zouden hebben.
Hij kuste haar. Zij weerde hem niet af. Zij voelde een zoete wellust in haar lichaam groeien. De kleine, rode tippen van haar borsten begonnen te gloeien. Zij nam zijn bleek gezicht en keek in zijn fletse ogen. Zij streelde zijn blonde haar. Haar kleine handen gleden langs zijn wangen en vonden elkaar toen om zijn hals. Toen kuste zij hem terug, lang en fel.
Hoe lang duurde die extase? Eensklaps rilde ze. Ze duwde zijn tastende handen weg, ze weerde zijn gulzige mond af. Ze schoof achteruit en streek haar gekreukelde saya glad. ‘Mi sjon, ik moet naar huis. Het is al laat.’
Hij had haar weer naar zich toe getrokken. Een beetje onwillig had ze hem laten begaan. Hij had haar niet gekust, maar haar kleine handen in zijn grote handen gevat. Zo hadden ze een poosje gezeten zonder iets te zeggen. Het zand was heerlijk warm, maar de wind was fris en ze huiverde telkens.
‘Mi sjon, ik moet gaan. Het is al laat.’
Hij had haar thuis gebracht. Bij de palm had hij haar kleine hand tegen zijn mond gedrukt. Toen was ze van het paard gesprongen en met snelle pasjes naar de eenvoudige hut gehuppeld waar ze met haar moeder en broertjes en zusjes woonde. Hij was naar de stal gereden en had het paard aan een jongen gegeven.
Sarita was bang. Freddie wist het: ze was bang voor zijn vader en moeder, vooral voor zijn moeder. Zijn ouders wilden niet hebben, dat hij haar bij zich nam. Sjon Nole's wil was wet op de plantage en zo was het met sji Dora in huis. Er werd op Sarita gelet, meer dan op de andere meisjes. Hij vroeg zich af, waarom. Waarom mocht hij niet met haar
| |
| |
uitgaan? Al zijn vrienden hadden al een meisje en sliepen met een slavinnetje, dat ze zelf uitkozen. Waarom was hem niet gepermitteerd, wat alle zoons van alle sjons veroorloofd was?
Zijn moeder was er niet meer, toen hij de zaal binnen trad, maar zijn vader zat bij de grote olielamp en las de krant.
‘Dag paai,’ zei Freddie.
‘Waar ben je geweest, Freddie?’ vroeg sjon Nole. ‘We hebben je gemist.’
‘Even met Moor langs de klippen gereden, paai.’
‘Alleen, Freddie?’
Hij aarzelde. Hij hield er niet van om te liegen, zeker niet tegenover zijn vader.
‘Je maai vertelde me, dat je nog al wat aandacht wijdt aan Sarita.’
‘Ik vind haar aardig, paai,’ ontweek Freddie de bedekte vraag.
‘Ben je met Sarita langs de klippen gereden?’
Freddie knikte. ‘Wat zou dat, paai?’
‘Freddie...’ begon sjon Nole. Hij keek ernstig en tegelijk verward.
‘Ja paai?’ vroeg Freddie.
‘Freddie,’ herhaalde zijn paai, ‘ik wil het niet hebben. Ik verbied je eens en voor altijd om met dat meisje een afspraakje te hebben. Ik hoop, dat je dat goed begrijpt.’
‘Maar paai...’ begon Freddie. Zijn vader viel hem in de rede: ‘Is er wat gebeurd? Heb je met dat meisje...?’
‘Er is niets gebeurd, paai,’ zei Freddie geërgerd. ‘U behoeft zich niet ongerust te maken. Er is helemaal niets gebeurd.’ ‘Je bent geen klein kind meer, Freddie,’ zei zijn vader en het leek wel of hij opgelucht was. ‘Ik begrijp, dat je een meisje nodig hebt. Ik wil je graag een meisje geven. Ik laat je de keus, Freddie. Kies wie je wilt.’
Freddie zweeg.
‘Wat denk je van Luisa?’
Freddie schudde zijn hoofd.
| |
| |
‘Carolina?’
Weer schudde Freddie zijn hoofd. ‘Paai, ik vind Sarita aardig. Waarom...?’
‘Over Sarita praten we niet meer,’ zei sjon Nole kortaf. ‘Er zijn genoeg andere meisjes op de plantage. Neem wie je maar wilt. Maar van Sarita moet je afblijven.’
‘Maar...’
‘Ik wil daar niet verder over praten, Freddie. Waarom neem je Julia niet. Die...’
‘Heus, paai...’
‘Freddie, we praten niet meer over Sarita. Ieder ander meisje is mij goed. Er lopen hier zeker een half dozijn rond die graag 's nachts bij je willen zijn. En al zeg ik het zelf, sommige zien er aardig uit. Je ziet maar.’
Freddie schudde zijn hoofd. ‘Ik ben moe. Ik ga slapen, paai.’ ‘Als je wilt,’ zei sjon Nole nog, ‘wil ik wel een meisje voor je kopen. Kijk eens rond, jongen. Kijk eens rond.’
* * *
Freddie woelde in zijn bed. Hij kon de slaap niet vatten. Hij zag Sarita's donker gezichtje voor zich. Hij voelde de warme weekheid van haar lippen. Sarita, fluisterde hij, Sarita. Hij wilde, dat ze bij hem was. Hij zou haar liefkozen, kussen, in zijn armen nemen. Hij zuchtte diep. Wat was dat toch met zijn paai, dat hij dat meisje niet mocht hebben? Waarom paai? fluisterde hij en duwde zijn vuisten tegen zijn slapen. Paai, waarom? Is er iets met dat meisje, paai?
Hij draaide en woelde. Toen stond hij op om water te drinken. Door de geopende shutters kon hij in de achtertuin zien. De cayena's stonden daar roerloos te geuren. De maan kroop naar boven langs een richel van het dak. In de verte zag hij de donkere heuvels. Het was stil. De krekels hadden hun lawaai gestaakt, een enkele vleermuis maakte nog een vreemd fladderend gerucht. Hij snoof de geuren op van de koenoekoe. Hoe heerlijk rook het land!
Hij kon Luisa krijgen, had zijn vader gezegd. Luisa was mollig
| |
| |
en goedlachs. Als kleine jongen had hij vaak met Luisa gespeeld. Hij herinnerde zich nog goed dat ze heftig had geschreid, toen hij haar eens bij het kroezige haar had voortgesleept over de porch. Ook had hij eens in haar hand gebeten. Zijn moeder had hem toen bestraft.
‘Dat mag niet, Freddie.’
‘Maar ze is toch zwart, maai.’
‘Je mag haar geen pijn doen, als ze het niet verdiend heeft.’ Hij was er zeker van, dat Luisa graag met hem zou willen stoeien, nu nog, nu vooral, al had hij haar vroeger wel eens pijn gedaan. Ze lachte steeds als ze hem zag en liet dan haar witte tanden zien: ‘Hoe gaat het, sjon Freddie?’ Dan bewoog ze haar dikke billen afzonderlijk op en neer en liet haar vette borsten schudden als rijpe appelen aan een dunne tak. ‘Wacht maar, Luisa,’ zei hij dan, ‘ik krijg je nog wel, wacht maar.’ En Luisa lachte dan nog luider: ‘Goed sjon Freddie, met plezier, heel goed.’
Ja, Luisa zou graag met hem slapen, dat wist hij. Ze was niet lelijk en als hij Sarita nooit gekend had, zou hij waarschijnlijk tegen zijn paai gezegd hebben: ‘Bon, paai. Geef me Luisa. Ik mag haar wel. Ze is vrolijk en goedlachs.’ Maar... er was een maar. Luisa kon natuurlijk niet halen bij Sarita. Hij zat voor het open raam en dronk de geuren van de nacht. Hij streek met zijn vingers door zijn blonde haar. Sarita, kreunde hij, oh, Sarita. Haar huid was donker als nootmuskaat, haar kroezig haar had ze steeds opgebonden in een koddig knotje boven het hoofd. Ze had een leuk plat neusje en zachte, volle lippen. Ze was zo slank, misschien wat al te slank. Maar ze was ook nog zo jong.
Zijn vader had Carolina genoemd. Hij dacht aan Carolina. Carolina? Nooit? Ze was vreselijk mager, ze had stelten van benen. Carolina? Geen sprake van. Het was waar, ze had een goede stem. ‘Carolina, zing eens wat voor me?’ Hij behoefde dat maar één keer te vragen. Dan begon ze dadelijk met twee dozijn volksliedjes die ze alle uit haar hoofd kende en waarvan ze het liefste zong:
| |
| |
Sjon Freddie a coempra un cabai
Y no tien yerba pa doené...
Sjon Freddie heeft een paard gekocht
Maar hij heeft er geen gras voor...
Dan moest hij lachen tot de tranen hem over de wangen stroomden. Want Carolina zong niet alleen, maar ze maakte er de zotste grimassen bij. Ze vertrok dan haar langwerpige gezicht tot het dubbel zo lang leek en danste op haar dunne staken van benen tot ze zelf niet meer kon. Ze was een artieste, dat moest hij toegeven. Ze had ook wel aardige ogen met lange wimpers. Maar Carolina? Nee, ze kon niet halen bij Sarita.
Maar zijn paai wilde niet, dat hij Sarita als dushi nam. Hij durfde niet tegen het stellige verbod van zijn paai ingaan. Wat was dat toch met paai? Paai verzette zich anders nooit tegen zijn wensen. Hij was een goede paai. Waarom wilde hij hem dat meisje niet geven? Hij begreep het niet. Als hij zijn paai vergeleek met de vaders van zijn vrienden... zijn paai was nooit dronken, zijn paai had geen vriendinnetjes in de stad. Zijn paai sliep niet met de slavinnen. Zijn paai dobbelde niet en gokte niet. Zijn paai... Maar zijn vrienden kregen van hun vaders het meisje, dat ze kozen.
Hij dacht aan Julia. Zijn vader wilde hem wel Julia geven. Julia was niet kwaad, dacht hij. Ze was wat kleiner dan Sarita, maar even slank en meer dan Sarita had ze figuur. Maar ze was ook zeker een jaar ouder dan Sarita. Nee, Julia was niet kwaad. Maar hij hield nu eenmaal van Sarita. Hij wilde Sarita hebben en niet Julia, of Carolina, of Luisa. Waarom begreep zijn paai dat nu niet?
Zijn gedachten waren weer bij Sarita en zijn hart deed pijn. Ze was zo... zo... ze was zo Sarita. Ze had een huid, donker en glanzend als gepolitoerde mahonie, haar kleine borsten rijpten aan haar lichaam als stevige kalebassen, haar jonge heupen persten uit de simpele rok met toenemende ronding. Ze was puur en glanzend, koel en geurig. Ze was zo anders dan de anderen. Ze was Sarita.
| |
| |
Hij stond eindelijk op en ging terug naar zijn bed. Hij stopte zijn gezicht in het kussen en kreunde. Sarita! Waarom mocht hij Sarita niet hebben? Wat was er met zijn paai? Wat was er met Sarita?
* * *
Sarita bediende niet meer aan tafel. Ze was vervangen door Julia. Freddie durfde niets te vragen. Hij ontbeet met zijn vader. Zijn moeder stond nooit vroeg op en nam het ontbijt en vaak ook de andere maaltijden op bed. Freddie zweeg en zijn paai zei evenmin iets. De minuten tikten voorbij en Freddie wilde juist opstaan, toen zijn vader vroeg:
‘Heb je vanmorgen iets te doen, Freddie?’
Verwonderd antwoordde hij: ‘U weet, wat er te doen valt, paai. De geitenkoraal heeft een nieuw hek nodig. Ik wilde eens kijken, hoe dat opschiet. Dan wilde ik de dode palm in het hofje weg laten halen en ik wilde ook nog even naar “Sebastiaan”.’
Zijn vader knikt. ‘Dus eigenlijk niets speciaals?’
‘Nee paai, niets speciaals.’
‘Ik zou graag willen,’ zei zijn paai toen, ‘dat je voor mij naar sjon Dodo ging op “Papaya”. Ik had met hem afgesproken om vanmorgen samen te gaan vissen, maar ik blijf liever thuis. Je maai gevoelt zich niet al te goed en ik wil dus niet de hele dag en misschien een halve nacht wegblijven.’
‘Maar u kunt toch één van de jongens sturen?’ vroeg Freddie verwonderd.
‘Liever niet,’ zei sjon Nole. ‘Dat lijkt zo... alsof ik het helemaal niet erg vind om die afspraak af te zeggen. Sjon Dodo is nog al gevoelig op dat punt. Als ik jou stuur, begrijpt hij, hoeveel belang ik aan die afspraak hecht en hoe beroerd ik het vind, dat het vissen niet door kan gaan.’
Een uur later zat Freddie te paard. Het was nog vroeg in de morgen en hij had een vergeefse poging gedaan om Sarita te zien. Maar ze was nergens te vinden geweest en Bertika die in de bijkeuken waste, gaf geen asem.
| |
| |
Het paard stapte rustig voort en Freddie genoot. Hij hield er van om 's morgens vroeg door de koenoekoe te rijden. De wind droeg dan de geuren van tamarinde en divi-divi. Hij hield er van om het doffe geluid te horen van de paardehoeven op het korrelig diabaas, om de chuchubi te horen fluiten en de blauwgroene leguanen te zien wegschieten van het smalle pad, waarop hij naderde. Na een uur was hij bij de Kleine Berg, vanwaar hij de zee aan beide kanten van het eiland kon zien. Toen daalde hij de kleine vallei in die leidde naar de Grote Berg, die echter maar weinig hoger was, ondanks zijn grootse naam. Daar gaf hij het paard wat rust en liet het drinken. Zelf ging hij op een zware steen onder een divi-divi zitten en keek rond. In de verte zag hij het Schottegat en zo helder was het, dat hij zelfs de witte zeilen kon zien van de schepen die daar voor anker lagen. Beneden hem, nog een goed half uur rijden, lag ‘Papaya.’ Nu leek het precies een huisje uit een speelgoeddoos. Achter het landhuis duidde een donkergroene plek aan waar het hofje was.
Er kwamen een paar negers de berg op, een man en een meisje. De man was oud en liep gebogen. Zijn naakte bovenlijf glansde van het zweet, terwijl hij met alle kracht een kruiwagen vol met zakken naar boven duwde. Het meisje was jong en knap, ze leek wel wat op Sarita al was ze veel donkerder. Ze droeg een mand met gedroogde vis op het hoofd. Ze groetten en Freddie groette terug. De man zette de kruiwagen neer en vroeg onderdanig om wat water. Freddie gaf hem wat en daarna ook het meisje. Ze keek hem aan. Ze had de grote mand naast zich neer gezet en was op een andere steen gaan zitten. Ze was mooi. Haar bewegingen waren gracieus als die Sarita, ze hadden de bevallige traagheid die vele vrouwen van het land eigen was. Hij reikte haar een tweede kroes. Zij zei niets, maar ze lachte.
Ze was wat groter dan Sarita, dacht hij. Haar ogen waren zwart, even zwart als die van Sarita, haar huid glansde. De
| |
| |
armoedige blouse was wat van een schouder gezakt, een donkere schouder. Freddie zag de uitdagende contouren van haar kleine borsten met de ferme tepels. Om haar slanke middel had ze een stuk touw gebonden. Natuurlijk voelde het meisje zijn blik. Haar ogen waren wijd open terwijl ze hem glimlachend aankeek en toen de lege kroes overreikte: ‘Danki, mi sjon.’
‘Waar moeten jullie naar toe?’ vroeg Freddie.
De man antwoordde. ‘Naar “Daniel” mi sjon. We hebben vis en meel op “Papaya” gehaald.’
Het waren dus slaven van sjon Boeli. Freddie kende de sjon van landhuis ‘Daniel’ wel. Een oude weduwnaar die daar leefde met zijn beide ongetrouwde dochters, die door hun paai bewaakt werden als door een cipier. Iedere zondag reed hij met de beide vrijsters naar de Fortkerk in de stad om het Woord van God en het laatste nieuws te horen. De meisjes pikten dan de nieuwste roddelpraatjes op.
Hij vroeg het meisje: ‘Hoe heet je?’
‘Marieta, mi sjon,’ antwoordde ze. Ze had een diepe stem. De beide slaven gingen verder en Freddie sprong op om de laatste etappe naar ‘Papaya’ af te leggen. Toen hij te paard zat, keek hij om. Het meisje liep midden op de weg. De grote mand balanceerde op haar hoofd. Ze draaide zich om. Hij zwaaide. Toen gaf hij zijn paard de sporen. Ruim een half uur later was hij op ‘Papaya.’
* * *
In de late namiddag keerde Freddie huiswaarts. Terwijl Moor langzaam de Grote Berg opsjokte, neuriede Freddie een liedje. Hij realiseerde zich eensklaps, dat het Carolina's lievelingsliedje was: ‘Sjon Freddie heeft een paard gekocht...’ Hij had de zon nu in zijn gezicht en gaf Moor de sporen. ‘Vlugger Moor. We gaan naar huis. Ik wil Sarita zien.’ Het was nog warm. Hij schoof zijn breedgerande hoed diep over zijn voorhoofd. Gelukkig woei de passaat krachtig en hoe hoger
| |
| |
hij kwam des te feller was de wind. Spoedig bevond hij zich op de top van de Grote Berg. Hier liet hij het paard weer stapvoets gaan. In de kleine vallei was het nog heet, maar na een kort half uur was hij op de Kleine Berg. De zon was al laag aan de hemel gedaald die groen en rood begon te kleuren. Hij zag landhuis ‘Daniel’ en dacht aan Marieta. Een kwartier later passeerde hij het landhuis en even bekroop hem de lust om rechts af te slaan en sjon Boeli te bezoeken. Maar het was al laat, het zou gauw donker zijn. Hij moest opschieten. Hij verzette zich tegen de verleiding en spoorde Moor tot grotere spoed aan. De weg was nu tamelijk vlak. Langs beide bermen liepen lange rijen slaven die terugkeerden van hun werk. De Gouverneur, een landbouwenthousiast, had hier cultures laten aanleggen waar wel driehonderd slaven werkten. De mannen keken nauwelijks op, toen Freddie in snelle vaart voorbij galoppeerde. Ze waren moe na een lange dag in de gloeiende zon.
De avond viel nu snel. De zon daalde achter de violette heuvels van Willebrord in een zee van oranje en rode kleuren. Freddie hoorde een klok luiden. Het geluid zwol en kromp, dat kwam door de wisselende kracht van de wind. Dichterbij ritselden de dunne twijgen van het lage kreupelhout. De vogels waren verdwenen. Nu kregen de krekels hun kans. Bij een bocht van de weg kreeg hij de grote palm in het oog, waaronder hij met Sarita had afgesproken, de avond te voren. Hij wilde haar nog even zien, nog even spreken voor hij verslag uit ging brengen aan zijn paai. Maar hij moest het voorzichtig aanleggen.
Hij gaf zijn paard over aan de staljongen en ging door de achterdeur naar binnen. Bertika was bezig met het klaarmaken van de arepa's.
‘Bertika?’
De oude meid keek op. ‘Ai, sjon Freddie. Hoe was het op “Papaya”?’
‘Best, danki.’ Toen boog hij tot haar over en fluisterde: ‘Waar is Sarita?’
| |
| |
Ze keek hem verschrikt aan en haalde toen de ronde schouders op. ‘I weet het niet, sjon Freddie. Ik heb haar de hele dag niet gezien.’
‘De hele dag? Moest ze dan niet helpen?’
De meid haalde opnieuw haar schouders op.
Boos ging Freddie de zaal in. Hij zou er wel achter komen. Zijn maai zat aan een tafeltje te handwerken. Hij groette en ging regelrecht naar het badhuis om zich wat te wassen en een schoon hemd aan te trekken. Toen hij in de zaal terugkwam, was zijn paai er ook. Ze zetten zich gedrieën aan tafel. Tot Freddie's verbazing bediende Julia weer. Ze keek hem aan en glimlachte. Hij gaf zijn paai een verslag van de reis en zei:
‘Maar u moet zich vergist hebben, paai. Sjon Dodo herinnerde zich niets van een afspraak met u.’
Zijn paai ging er niet op in en ze aten zwijgend. Na de koffie trachtte Freddie weg te komen, maar zijn maai bleef in de zaal en hij durfde niet. Hij moest geduld oefenen.
De volgende morgen bediende Julia weer aan tafel. Maar zo gauw hij de kans schoon zag, glipte Freddie weg naar de stallen en riep de jongen die daar werkte.
‘Mario, wil je iets voor me doen?’
De jongen keek Freddie vol verwachting aan.
‘Ik wil weten, waar Sarita is.’
‘Sarita?’ vroeg de jongen. ‘Mi sjon, Sarita is gisteren met uw paai meegegaan.’
‘Waar naar toe?’ vroeg Freddie verbaasd.
‘Ik weet het niet, mi sjon.’
‘Zeg het,’ gromde Freddie en greep naar zijn bullepees.
‘Mi sjon,’ schreide de jongen, ‘mi sjon...’
Freddie sloeg. Tevergeefs weerde de jongen de felle slagen af. ‘Mi sjon, sla me niet... sla me niet...’
‘Zeg het,’ zei Freddie.
‘Uw paai ging naar Porto Marie, sjon Freddie.’
Freddie hield op met slaan. ‘Naar Porto Marie?’ vroeg hij verbaasd. ‘Wat moest mijn paai op Porto Marie doen?’
| |
| |
‘Ik weet het niet, mi sjon,’ stamelde de jongen, ‘ik weet het niet.’
* * *
Dwars door de koenoekoe reed hij naar Willebrord, waar hij even rustte. Hij zag daar toe, dat zijn paard water kreeg en dronk zelf een glas bier. Toen stapte hij weer op en vervolgde zijn weg naar Porto Marie. Gedurende de rit had hij nagedacht en toen was het hem te binnen geschoten, dat in Porto Marie de oude sjon Luis met zijn kindse vrouw woonde. Ze waren nog familie; een neef of een achterneef van zijn paai moest de oude baas zijn. Hij herinnerde zich ook nog het landhuis, al was hij er in geen tien jaar geweest. Het was toen al oud en vervallen en stond dicht bij de baai. Hij vroeg de weg en na enige tijd zag hij het op de top van een lage heuvel liggen. Weldra reed hij het erf op.
Het huis zag er nog beroerder uit dan hij gedacht had. Het was volkomen verveloos, de shutters waren verrot en hingen er hier en daar bij. Hij sprong van zijn paard. Een oude slaaf kwam traag aanlopen. Freddie gaf hem de teugels. Hij keek rond, maar zag verder niemand. Langzaam klom hij de drie of vier treden op van de grote stoep die naar het terras leidde. Daar zat de oude sjon Luis. Hij stond dadelijk op om Freddie te begroeten.
‘Hoe is het, sjon Luis? Herkent U me nog?’
De oude man was niet best van zicht. Bovendien was Freddie natuurlijk erg veranderd in de afgelopen jaren. Hij bracht zijn gezicht tot vlak bij Freddie en schudde toen zijn hoofd. ‘Ik ben Freddie, de zoon van sjon Nole. Mijn vader was gisteren hier.’
‘Ah Freddie. Zo Freddie. Je bent gegroeid, jongen. De laatste keer, dat ik je zag was je nog een stuk kleiner. Jongen, je bent een kerel geworden. Nog groter dan je vader, hè? Ja, je paai was gisteren hier. Wacht, ik moet Lerrie roepen.’ Hij draaide zich om en liep naar de openstaande deuren van de zaal. Doch halverwege stopte hij.
| |
| |
‘Is er iets niet in orde thuis? Is er iets met je paai of maai?’ ‘Nee, nee, sjon Luis,’ verzekerde Freddie haastig. ‘Ik was in de buurt,’ loog hij toen, ‘en ik dacht dat het geen kwaad kon om u weer eens te zien. Het is al zo lang geleden...’
‘Dat is goed, mijn jongen, daar heb je goed aan gedaan. Ja, het is al lang geleden. De tijd gaat snel, Freddie. Ik zal Lerrie waarschuwen.’
Hij ging de zaal binnen. Freddie volgde hem. In een oude schommelstoel zat een vrouw. Ze had wit haar en haar tandeloze mond mummelde wat.
‘Lerrie, we hebben alweer bezoek. Freddie van sjon Nole, die hier gisteren was.’
De oude vrouw keek niet op of om. Niets duidde aan, dat ze had gehoord wat er was gezegd. Sjon Luis schudde zijn hoofd. ‘Ze wordt oud, Freddie. Ze is niet meer wat ze vroeger was. En ze is doof.’
De oude man ging zitten en wees naar een stoel. Freddie volgde zijn voorbeeld en keek rond. Hij zag niets dat er op duidde, dat Sarita hier was. De kamer verkeerde in een vreselijke toestand. De houten vloer was bedekt met stof en gerafelde kleedjes. De meubelen waren verveloos, aan de muur hingen de gravures scheef met lijsten die hun verguldsel half verloren hadden.
‘Wil je niet iets drinken, jongen?’ vroeg de oude man.
Hij klapte in de handen. De deur ging open en plotseling stond Sarita in de zaal. Zij had Freddie niet dadelijk in de gaten en liep op de oude sjon toe.
‘Ja, mi sjon?’
Toen zag ze plotseling Freddie. Ze bleef staan en keek hem met grote ogen aan.
‘Sjon Freddie!’
‘Wat doe jij hier, Sarita?’
‘Sjon Nole heeft me hier gisteren gebracht,’ zei ze. Sjon Luis en de sji hadden hulp nodig.’
De oude sjon keek met zijn half blinde ogen van Freddie naar Sarita.
| |
| |
‘Mi sjon,’ stamelde Freddie, ‘ik ken dit meisje. Ze werkte bij ons in de keuken.’
‘Sjon Nole bracht haar gisteren,’ zei de oude baas. ‘We zijn heel dankbaar. We hebben bijna geen hulp.’ En verontschuldigend voegde hij er aan toe: ‘We zijn niet meer zo jong.’ Freddie keek van Sarita naar sjon Luis. De oude dame hield eensklaps op met haar gemummel. ‘Zit je weer achter de meisjes, Luis,’ riep ze luid. Ze gesticuleerde wild, toen begon weer haar onverstaanbaar gemummel.
‘Lerrie is niet zo goed meer,’ zei sjon Luis. ‘Ze is erg oud.’ Hij aarzelde en schoof toen dichter naar Freddie. Zachtjes voegde hij er aan toe: ‘Ze is niet meer zindelijk, Freddie. Ik heb wat te stellen met haar.’ Toen wendde hij zich tot Sarita: ‘Breng ons wat te drinken, mijn kind. Sjon Freddie zal wel dorstig zijn.’
Sarita verdween. Freddie ging zitten. De kindse vrouw begon te schreeuwen: ‘Laat me met rust, Luis, laat me met rust.’ Freddie scheen ze helemaal niet op te merken.
Sarita bracht wat kouds en trok zich toen weer terug. Freddie bleef met de oude sjon praten. Die was nog tamelijk goed op de hoogte van het wereldgebeuren en wond zich op, toen Freddie vertelde, dat Engeland jacht maakte op slavenschepen.
‘Dat zou niet gebeurd zijn in de dagen van Tromp en De Ruyter,’ zei hij luid. ‘Dat waren andere tijden, Freddie. Toen beefde de Brit voor de Hollandse leeuw.’
Na een half uurtje nam Freddie afscheid. Maar toen hij buiten het gezichtsveld van sjon Luis gekomen was, keerde hij in een wijde boog naar de plantage terug. Aan de achterzijde bond hij zijn paard aan een boom en wachtte. Een deur werd voorzichtig geopend. Sarita gluurde naar buiten. Toen ze Freddie zag, glipte ze het huis uit. Freddie leidde haar door laag kreupelhout naar een eenzame plek. Daar bleven beiden ademloos staan.
‘Sarita,’ zei hij, Sarita.’
Ze had tranen in haar ogen. Ze sloeg haar armen om hem
| |
| |
heen. ‘Ik ben zo alleen,’ snikte ze. ‘Waarom heeft Uw paai dat gedaan, mi sjon?’
Hij kuste haar.
‘Sjon Freddie, wat heb ik gedaan?’
‘Ik weet het niet, Sarita,’ zei hij, ‘ik weet het niet.’ Hij drukte haar vast tegen zich aan.
‘Uw paai...’ begon ze, ‘uw paai wil niet, dat we samen zijn, sjon Freddie. Daarom heeft hij me aan sjon Luis gegeven. Maar... maar ik wil bij u zijn, mi sjon.’
Ze gingen onder een boom zitten. Ze keken elkander aan. ‘Ik ben zo blij u te zien, mi sjon,’ glimlachte ze.
Freddie was ontroerd. ‘Ik ook, Sarita,’ zei hij. ‘Ik ben ook blij jou te zien.’
‘Neem me mee terug, sjon Freddie,’ smeekte ze. ‘Neem me mee.’
‘Ik kan het niet doen,’ stamelde hij, ‘het gaat niet, Sarita.’ Hij streelde haar zwarte haar, zo koddig opgebonden op haar hoofd. Zijn vingers gleden langs haar zachte wangen naar haar glanzende schouders, over de zoete kontour van haar ferme borstjes. ‘Ik houd van je, Sarita,’ zei hij en hij herhaalde: ‘Ik houd van je.’
Ze nam zijn gezicht in haar handen en kuste hem.
‘Ik houd van u, mi sjon.’
Toen rukte zij haar schamel baatje open. Haar donkere lichaam lag voor hem. Ze spreidde haar koele benen.
‘Neem me,’ glimlachte ze, ‘neem me.’
* * *
Hij kwam thuis in de late namiddag. Zijn maai lag te slapen en sjon Nole was naar ‘Sebastiaan.’ Niemand scheen zijn afwezigheid te hebben gemerkt.
Hij bleef de volgende drie dagen op de plantage en vertelde toen zijn vader, dat hij met vrienden wilde gaan vissen. Het was een leugen en hij hield er niet van om zijn paai voor te liegen.
| |
| |
Hij bracht twee nachten door bij Sarita en daarna viste hij de zondag om wat vis thuis te brengen. Hij speelde dit spelletje van af die eerste zondag met regelmatige tussenpozen. Mocht sjon Nole aanvankelijk enige verwondering doen blijken om de plotselinge hartstocht van zijn zoon voor een sport, waarvoor hij te voren nooit bizondere belangstelling had getoond, hij liet zulks niet blijken en meende daarin een goede afleiding te zien voor Freddie's verliefdheid. De moeder zag misschien scherper, doch kon evenmin de waarheid achterhalen.
‘Vandaag of morgen valt zijn oog wel op een aardig meisje, waarmee hij kan trouwen,’ merkte sjon Nole optimistisch op. ‘Neem hem eens mee naar de stad,’ antwoordde zijn vrouw, Die jongen zit hier ook maar altijd in de koenoekoe.’
‘Laat hem eerst maar wat vissen,’ zei sjon Nole. ‘Als hij uitgevist is zullen we wel eens zien.’
* * *
Een paar maanden later vertelde Sarita aan Freddie, dat ze zwanger was. De gedachte ontroerde hem. Een kind! Toen dacht hij aan de gevolgen en schrok.
‘Dios, Sarita, dat komt sjon Luis te weten.’
Ze knikte.
‘En dan zal hij het mijn paai vertellen.’
Ze knikte weer. Freddie streek met zijn handen door zijn blonde haar.
‘Het is beter, dat ik het maar ineens tegen paai zeg,’ dacht hij hardop. ‘Daar zal wat waaien.’
Ze wachtten een paar maanden, maanden waarin Freddie zich steeds onbehagelijker ging voelen. Sarita was niet al te goed en moest herhaaldelijk overgeven. Ze kreeg kringen onder haar ogen en trekken om haar mond. Haar eens zo aantrekkelijk lichaam werd plomper, haar borsten begonnen te zwellen. Na een maand of vijf kon de zwangerschap niet langer verborgen blijven. Alleen de oude sjon Luis had het nog niet in de gaten.
| |
| |
‘Ik moet je meenemen, Sarita,’ zei Freddie. ‘Er zit niets anders op. Ik moet het mijn paai vertellen.’
Hij ging naar sjon Luis.
‘Ik neem Sarita mee terug, mi sjon.’
‘Maar dat kan niet. Onmogelijk...’ schrok de oude baas. ‘Freddie, wat moeten we beginnen, Lerrie en ik?’
‘Ik zal zorgen, dat er een ander meisje komt, mi sjon. Maar Sarita is zwanger.’
‘Zwanger?’ riep de oude sjon verbaasd. ‘Maar dat is onmogelijk.’ Toen keek hij Freddie listig aan en vroeg: ‘Je denkt toch niet dat ik... op mijn leeftijd...’
‘Ik heb het gedaan,’ zei Freddie. ‘Daarom wil ik haar meenemen.’
‘Wanneer heb je hem dat gelapt, Freddie?’ grinnekte de oude man. ‘Ik heb je in geen maanden gezien.’
‘Ik kwam elke week, sjon Luis,’ lichtte Freddie hem in. ‘Het spijt me. Ik zal zorgen, dat er een ander meisje komt om u en sji Lerrie te helpen.’
Met Sarita voor zich op het zadel vertrok hij.
Hij reed het erf op tot vlak bij Sita's hut en sprong van het paard. Daarna hielp hij Sarita afstijgen. Sita liep verwonderd naar buiten. Toen ze Sarita zag, hief ze beide handen jammerend ten hemel.
‘Je verwacht een kind! Van sjon Freddie.’
Het was geen vraag, maar Sarita antwoordde toch: ‘Ja maai.’ ‘O God,’ kermde de moeder, ‘o God.’
‘Kom Sita, zei Freddie, ‘is dat nou zo verschrikkelijk?’
‘Vraag het niet aan mij, sjon Freddie,’ jammerde Sita.
Freddie haalde de schouders op, bracht Sarita in de hut en het paard naar de stal. Toen ging hij het huis binnen.
In de zaal zat sjon Nole.
‘Het is beter, dat ik het u ineens zeg, paai,’ begon Freddie. Zijn vader keek op.
‘Sarita verwacht een kind van me, paai.’
Een ogenblik dacht Freddie, dat zijn paai van de stoel zou vallen. Sjon Nole werd doodsbleek. Een hand greep
| |
| |
naar zijn hart. Het boek dat hij las, viel op de grond.
‘Ik heb u bijna een half jaar lang voorgelogen, paai,’ ging Freddie voort. Ik was meestal bij Sarita op Porto Marie en de vis kocht ik op Piscadera of Daaiboot. En nu verwacht ze een kind van me.’
‘Mijn God,’ zei sjon Nole. En hij herhaalde: ‘Mijn God.’ Freddie keek zijn vader aan. ‘Paai, wat is er zo erg. Ik ben bijna negentien jaar en ik wilde een meisje hebben. Ik hield van Sarita, dat weet u. Ik begrijp niet, waarom u zich zo van streek maakt.’
‘Je hebt Sarita bezocht, al die maanden?’
‘Ja paai.’
‘Terwijl ik je uitdrukkelijk verboden had om haar op te zoeken?’
‘Ik vind het jammer, paai. Het spijt me, dat ik U heb voorgelogen. Maar wat voor ergs steekt er in, dat ik Sarita had. Al mijn vrienden hebben slavinnen bij zich in bed, paai.’
Sjon Nole stond langzaam op. Zijn gezicht was nog steeds lijkbleek en vertrokken.
‘Ik begrijp het niet, paai,’ herhaalde Freddie, geschrokken om de reactie van zijn vader. ‘Wat is nu zo erg?’
‘Heb je je ooit wel eens afgevraagd, Freddie,’ zei sjon Nole met bevende stem, ‘waarom je moeder en ik je alle contact met Sarita verboden?’
‘Ja paai,’ antwoordde Freddie, ‘en ik heb dat nooit begrepen.’ ‘Was het, omdat ik je geen meisje gunde, Freddie?’ vervolgde sjon Nole. Hij steunde met de knoken van zijn magere handen op tafel. ‘Heb ik je niet aangeboden wie je maar wilde?’
‘Ja paai,’ zei Freddie, ‘maar u hebt me nooit verteld, waarom...’
‘Waarom moest je van alle meisjes juist Sarita kiezen, Freddie?’ interrumpeerde sjon Nole. Zijn stem klonk klagend. Freddie keek zijn vader aan en haalde de schouders op. ‘Ik mocht Sarita nu eenmaal. Maar u heeft me nooit duidelijk gemaakt, waarom...’ Hij zweeg. Zijn vader keek hem strak aan.
| |
| |
‘Waarom, paai,’ vroeg hij weer, ‘waarom wilde u mij Sarita niet geven? Waarom?’
Sjon Nole slikte, twee, drie maal. De adamsappel golfde op en neer in zijn magere hals. Toen zei hij toonloos: Sarita is je zuster, Freddie. Ik ben haar vader. Daarom. Begrijp je het nu?’
Toen begreep Freddie het.
* * *
Een paar maanden later werden Sarita en haar te vroeg geboren baby in het hofje achter het landhuis begraven. Freddie schreide, Sjon Nole en sji Dora waren opgelucht.
* * *
Een week of wat later zei sjon Nole tot zijn zoon:
‘Freddie, wil je niet voor mij naar “Papaya” gaan? Ik heb met sjon Dodo afgesproken om morgen met hem naar de stad te gaan, maar je moeder is niet al te wel en ik stel het dus liever uit.’
‘Goed paai,’ zei Freddie.
Toen hij, ruim een uur later, landhuis ‘Daniel’ passeerde, sloeg hij op een impuls, linksaf.
‘Misschien zie ik Marieta,’ zei hij.
|
|