Sonnetten(1934)–Herman Gorter– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 50] [p. 50] L. De Geest der Nieuwe Menschheid ziet de menschen Aan met een gezicht zoo liefelijk schoon, Met zulk een gloedbrandende liefde ten toon, Dat allen die op de wijde aarde kennen ze, Naar haar zien met oogen, vlammende wenschen, Door tijd en ruimte henen, waar zij woon', Zooals vroeger de menschen naar de goôn, En haar beminnen met liefde zonder grenzen. De smarten glijden den gezichten af, Weg sterft de armoe en het vreeslijk lijden, De oude mensch sterft van de menschen heen. En zachtkens gloeit in hen op het verblijden, Dat hun de Geest der Nieuwe Menschheid gaf, En worden zij gelijker aan die Eén'. Vorige Volgende