Sonnetten(1934)–Herman Gorter– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 41] [p. 41] XLI. Rondom haar tintlende gestalte schijnt Om hare knieën een zacht teeder licht, Van af haar knieën naar haar middel twijnt Rondom haar heupen dat heerlijke licht. Rondom haar middel wordt het weer vereend Tot een zacht stralende en rond gedicht, Maar dan schiet het omhoog en wordt getweend Om borste' en schouders tot haar hoog gezicht. Stralende staat het hoofd zooals een licht, Een fakkel, verlichtend de heele aarde, Stralende staat het lichaam opgericht, Verlichtende het oneindig heelal. Wie kent haar onbegrensde waarde? De Geest brandt om haar als in één kristal. Vorige Volgende