Sonnetten(1934)–Herman Gorter– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 39] [p. 39] XXXIX. Van uit haar buik die de goudene Eenheid Van haar lijf is, komt de goudene Menschheid, En vertoont zich aan de oneindge Eenheid Van het Heelal in zijne onbegrensdheid. Die oneindige en goudene Menschheid In hare volstrekte en gouden Eenheid, Heeft lief en arbeidt in de gouden Eenheid Van het Heelal in zijne onbegrensdheid. En de Menschheid komt uit het groot Heelal En is een Eenheid met het groot Heelal. - En de Geest der Nieuwe Menschheid, die dit weet, En zich zelve een kind van 't Heelal heet, Ziet naar haar gouden kinderen en lacht Om d'Eenheid van 't Heelal en 't menschgeslacht. Vorige Volgende