Sonnetten(1934)–Herman Gorter– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 34] [p. 34] XXXIV. Haar armen en haar beenen zijn heel teer, En toch met eene wondere kracht gewrocht, Het is alsof het glanzen van het weer Van uit haar glanzend vel licht in de lucht. Haar borsten klein, vol van vast en rijk zog, 't Rond van haar armen, door het licht geraakt, En 't zachte van haar buik, naar de beenen neer, Zijn teeder. En sterk is haar figuur naakt. Maar zacht straalt 't licht van uit haar oogen neer Over haar lichaam en verlicht haar wezen Van af haar hoofd tot haar voeten waar 't viel. Het sprankelt uit. Stijgt in de hoogte weer, Verlicht de wereld met een uitgelezen Licht. Dat is het licht van hare ziel. Vorige Volgende