Sonnetten(1934)–Herman Gorter– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 32] [p. 32] XXXII. Mijn Vrouwe is de wonderschoonste Mensch: Door haar oog daalt, eindeloos diep, in 't hart, En stijgt weer op, oneindig klaar, zoo zwart Als nacht, haar ziel, en toont zich in de lens. En daaromheen, in de kristallen iris, Als in een streek, waar licht water en wier is, Groeien in honderdduizend kleuren bloemen, Hare gevoelens, zalig, niet te noemen. Maar daaromheen, als een zee, heerlijkheid, Of als een weiland, ligt daar uitgespreid, Met roode rivieren, waar gestalten komen Als levende wezens, gedachten en droomen. Dat is, als sneeuw, haar witte wezen rijk, Dat is haar pure gelukzaalge hemelrijk. Vorige Volgende