Sonnetten(1934)–Herman Gorter– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 24] [p. 24] XXIV. Wanneer ik mijn Vrouw in mijn armen heb, Zie ik in van haar oog den diepen wel. Het klaar blauw water om een donkren del, Waaraan ik mijn oog vol van haar oog schep. En uit dier diepte klaren vloed en eb, - Al naar haars harts donker, geheim bestel - Verrijzen bloemen, kleurig en hoog, hel, Waardoor haar zonlichtzilv'ren lach zich repp'. Maar uit de diepte komt, van uit den wel, Een nieuwe wel, - eindeloos, wel uit wel, Als vanuit wiel van water dieper wiel, - En overstroomt mij gansch, haren Geliefde. Dat is de inhoud van haar ziel, Dat is haar wezen zelf, dat is haar Liefde. Vorige Volgende